Van oudsher wordt mankeren (‘lijden aan, iets onder de leden hebben, niet gezond zijn’) met een indirect object verbonden, om precies te zijn: een ondervindend voorwerp. Zie bijvoorbeeld deze zinnen:

  • Wat mankeert jou in ’s hemelsnaam?
  • Iedereen is ziek, maar hem mankeert niets.
  • Wees gerust, ons mankeert echt niets.

Mankeren komt echter ook al lange tijd voor als een werkwoord zonder ondervindend voorwerp. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal geeft daar in 1904 al een voorbeeld van: Wat mankeer je?, en dus niet Wat mankeert je/jou? In de loop van de twintigste eeuw is dit gebruik van mankeren erg gangbaar geworden. Voor veel mensen zijn de volgende zinnen dus ook prima:

  • Ik mankeer niets.
  • Wat mankeer jij in ’s hemelsnaam?
  • Iedereen is ziek, maar hij mankeert niets.
  • Wees gerust, wij mankeren echt niets.

De recente woordenboeken en taaladviesboeken vermelden allemaal dat de vier zinnen hierboven ook juist zijn. De keuze tussen Mij mankeert niets en Ik mankeer niets is dus vrij.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!