Page 19 - OnzeTaal_jul_aug2021
P. 19

we ook nog sjeeuwer. In het westen van het taalgebied
                                                             zou het woord zich normaal gesproken verder hebben
                                                             ontwikkeld tot schuur, maar omdat daar al een ander
                                                             woord schuur wordt gebruikt (namelijk voor een gebouw
                                                             bij een boerderij), stapte men over op bui. Dit wordt wel
                                                             ‘homonymievrees’ genoemd: de angst dat twee gelijke
                                                             vormen voorkomen met een andere betekenis.
                                                             SCHUILEN
                                                             Schoer voor ‘bui’ gaat terug op het Germaanse woord
                                                             skūr, met de betekenissen ‘noorden, noordenwind,
                                                             koude wind, regenbui’. Ook hier zien we weer de wind-
                                                             richting en de wind die de vlaag van het slechte weer
                                                             brengen. De woorden bui, bijze/bijs/bies, schoer en vlaag
                                                             delen dus de oorspronkelijke betekenis ‘wind, wind-
                                                             stoot’ die overgegaan is in de betekenis ‘korte periode
                                                             van neerslag’.
                                                                In het midden en zuiden van Nederlands-Limburg
                                                             kent men sjoel of schoel. De overeenkomst met het werk-
                                                             woord sjoele (‘schuilen oftewel beschutting zoeken,
            bijze, bijs en bies. Een van de oudste woordenboeken van   onder meer tegen de regen’) doet vermoeden dat beide
            de Nederlandse taal, dat van Kiliaan (eind zestiende   woorden teruggaan op een gelijkend Germaans woord,
            eeuw), vermeldt bijse voor ‘noordenwind’ en bijsen,    namelijk skûr, met de betekenis ‘afdak, beschutting’,
            biesen voor ‘heftig be wegen, geweldig tekeergaan’.    waar dan ook het hiervoor genoemde schoer van afstamt.
            In datzelfde gebied wordt bijze (en ook biezebijze) nog      Maar er is nog een andere mogelijkheid, namelijk een
            steeds gebruikt voor een schommel, en bijzen of biezen    wisseling van r naar l, zodat sjoel/schoel uit sjoer/schoer is
            is nog altijd bekend voor het wild heen en weer lopen   voortgekomen. Een parallelle ontwikkeling vinden we in
            van rundvee.                                     raal naast raar (‘schaars’) en hamel (‘hamer’).
               Kiliaan vermeldt met ‘noordenwind’ niet alleen de
            vroegere be tekenis van het woord bijse, maar ook die van   GOOT
            het verwante woord bui. In nog oudere taalstadia, zoals   Het woord drets of dras komt voor in Vlaams-Brabant
            het Oudnederlands, duidden de voorgangers van die   en de provincie Antwerpen. Het hangt samen met drijten
            woorden een heftige rukwind of een koude windvlaag   en dras(sig). De grondbetekenis hier is ‘spat, spetter’.
                                                             Een gelijkaardige betekenis heeft het woord stoever(tje).
                                                             Dat is verwant aan ons werkwoord stuiven; een ‘stoe-
       Een aantal woorden voor                               ver(tje)’ is een licht regenbuitje.

                                                               Ten slotte guts, gads, gors en ook wel geut: die komen
       ‘regen bui’ betekende oor-                            vooral voor in het zuiden van Belgisch-Limburg. De
                                                             woorden hangen samen met gieten, gutsen en goot.
       spronkelijk ‘wind, windstoot’.                        De grondbetekenis is ‘verplaatsen (storten) van water’
                                                             – iets wat zeker opgaat voor een regenbui!                  

                                                               Wie zegt wat waar? Regionale taal in Nederland en Vlaanderen
            aan, al of niet met neerslag. De herkomst van deze   van de Stichting Nederlandse Dialecten verscheen onlangs
            woorden ligt mogelijk in het beeld van wolken vol neer-  bij het Genootschap Onze Taal. Het telt 140 bladzijden,
            slag die snel opzetten en opzwellen, en dus groter en   en voor Onze Taal-leden geldt er een speciale prijs – zie
            dikker worden.                                     blz. 2 van dit nummer.
            VLAAG
            In Frans-, West- en Oost-Vlaanderen en het zuiden van
            Zeeland (het oude graafschap Vlaanderen dus) duidt
            men een bui aan met vlaag of vlage. Het westen van de
            provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant sluiten hierbij
            aan. Vlaag is ook bekend in het Algemeen Nederlands,
            maar dan betekent het ‘plotse windstoot’. Net als bui
            kunnen we ook het woord vlaag figuurlijk gebruiken;
            denk maar aan een vlaag van verstandsverbijstering. In
            het Middelnederlands woordenboek en het Woordenboek
            der Nederlandsche Taal heeft vlaag nog beide betekenis-
            sen: ‘bui’ en ‘windstoot’; vlaghe staat daar voor een
            “plotselinge en hevige windstoot, bui of opgezweepte
            golf”. In de hiervoor genoemde dialecten is de betekenis                                              ONZE TAAL 2021  —  7/8
            ‘bui’ in gebruik gebleven.
               In de hele oostelijke rand van Nederland, van Gronin-
            gen tot Zuid-Limburg, vinden we het woord schoer, sjoer
            of skoer. Het is verwant aan het Friese skuor, het Duitse
            Schauer en het Engelse shower, maar in schoer, sjoer en
            skoer is nog de oude klinker bewaard die het woord had
            in het West-Germaans. Op Schiermonnikoog vinden                                                     19
   14   15   16   17   18   19   20   21   22   23   24