Zonsopgang is het oudst. De oudste vindplaatsen voor zonsopkomst stammen uit de negentiende eeuw, terwijl zonsopgang al in teksten uit de zeventiende eeuw voorkomt. De nóg oudere variant zonneopgang (sonneopganc) is zelfs al in dertiende-eeuwse teksten aangetroffen.

Opkomst is een afleiding van het werkwoord opkomen, en opgang is afgeleid van opgaan. Beide werkwoorden kun je gebruiken om de stijgende beweging van de zon te beschrijven. In de Middeleeuwen was het het gebruikelijkst om te zeggen dat de zon ‘opging’, maar we kunnen ook al eeuwenlang zeggen dat ze ‘opkomt’. Het is dus niet zo vreemd dat de woorden zonsopgang en zonsopkomst allebei zijn ontstaan.

Perspectief?

Bij opkomen en opgaan is er soms wel een verschil in perspectief (al is dat zeker niet zwart-wit):

  • Opkomen heeft de bijbetekenis ‘tevoorschijn komen’ en wordt vooral gebruikt bij een beschrijving van wat je ziet: ‘Kijk, de zon komt al op.’
  • Opgaan betekent letterlijk ‘omhooggaan, stijgen, rijzen’ en heeft vaak een wat algemenere betekenis dan opkomen: ‘Hoe laat is de zon opgegaan?’ – al kun je ook prima zeggen: ‘Hoe laat is de zon opgekomen?’

Bij zonsopkomst en zonsopgang is dat verschil in perspectief niet aanwezig. Dat zijn synoniemen.

Op = ‘omhoog’

In opkomst, opgang, opkomen en opgaan betekent op van oorsprong ‘omhoog’. Opkomen betekent dus letterlijk ‘omhoogkomen’ en opgaan betekent ‘omhooggaan’. Naast ‘omhoogkomen’ kreeg opkomen al lang geleden de bijbetekenis ‘tevoorschijn komen’. Diezelfde betekenis zien we bijvoorbeeld bij opkomen (‘op het toneel verschijnen’) als het om een toneelvoorstelling gaat.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!