Wat is goed: iemand anders fiets of iemand anders’ fiets (met een apostrof)?
In een zin als ‘Kun je iemand anders’ fiets lenen?’ is iemand anders’ (met apostrof) goed.
Iemand anders’ fiets: met apostrof
Iemand anders’ fiets betekent ‘de fiets van iemand anders’; het gaat hier om een bezitsvorm.
Een bezitsvorm eindigt normaal gesproken op een s – bijvoorbeeld: Kims fiets (‘de fiets van Kim’). Maar omdat iemand anders zelf al op een s eindigt, komt er een apostrof, net als bij namen die op een s-klank eindigen: Roos’ fiets, Inez’ boeken, De Vries’ offerte.
Je gebruikt dus ook een apostrof bij de bezitsvorm van iemand anders, zoals in de volgende zinnen:
- Ik kan vandaag wel iemand anders’ hulp gebruiken.
- Een goede collega zou nooit iemand anders’ vakantieplannen dwarsbomen.
- Karin voelt zich snel op haar gemak in iemand anders’ huis.
Andermans fiets, iemands fiets: zonder apostrof
Een synoniem van iemand anders’ is andermans. Dat schrijf je zonder apostrof, omdat het bestaat uit anderman, een oud woord voor ‘andere persoon’, en een bezits-s. Het is dus andermans fiets.
Ook de bezitsvormen iemands, niemands, ieders en elkaars schrijf je zonder apostrof.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!
Waar kun je een bezitsvorm van maken?
Bezitsvormen van het type iemand anders’ fiets komen niet vaak voor. De bezitsvorm met een s is vooral heel gebruikelijk bij namen, zoals Eriks fiets en Koos’ auto.
Ook kun je bezitsvormen maken van sommige voornaamwoorden: iemands fiets, niemands baas, ieders belang en elkaars gezelschap.
Verder komt de bezits-s voor bij sommige zelfstandige naamwoorden die je ook als aanspreking kunt gebruiken: mama’s fiets, vaders auto, opa’s erfenis, moeders wijze raad, tantes appeltaart.
Ook bij combinaties met een bezittelijk voornaamwoord is een bezitsvorm van het zelfstandig naamwoord soms mogelijk, zolang het om iemand uit de privésfeer gaat: mijn oma’s hondje, je ouders’ huis, mijn schoonvaders tuin. Maar je kunt bijvoorbeeld niet zeggen: onze ministers voorstel, mijn collega’s vakantie, zijn wijkgenoots grasmaaier. Deze woorden duiden mensen aan die niet ‘dichtbij’ genoeg staan om er een bezitsvorm van te maken.