Huppelen is een werkwoord dat vrijwel altijd zonder lijdend voorwerp voorkomt (het is een zogenoemd onovergankelijk werkwoord). Bijvoorbeeld:

  • Denise huppelde over de stoep. (over de stoep is een bepaling)
  • Ik kan niet dansen; ik huppel altijd maar zo'n beetje. (altijd en maar zo'n beetje zijn bepalingen)

In ‘Hoe huppelt zijn paardje het dek op en neer’ lijkt het dek in deze zin tóch een lijdend voorwerp. Dat zou betekenen dat het dek ‘wordt gehuppeld’ door het paard – en dat kan natuurlijk niet. Dat deze zin toch mogelijk is, komt door de toevoeging op en neer. De zin is vergelijkbaar met ‘Hij sprong het water in’. Hierin is sprong ook een onovergankelijk werkwoord. Het water is dan ook geen lijdend voorwerp (‘Hij sprong het water’ is geen goede zin), maar het water in is in zijn geheel een richtingbepaling. In is hier een achtergeplaatst voorzetsel. In ‘Hoe huppelt zijn paardje het dek op en neer’ is op en neer een soort achtergeplaatste voorzetseluitdrukking. Het dek op en neer is een richtingbepaling. Vergelijk het dek rond huppelen: ook hier is het dek rond een bepaling.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag