De samenstelling grotestedenbeleid bestaat uit een bijvoeglijk naamwoord en twee zelfstandige naamwoorden. Het bijvoeglijk naamwoord grote heeft betrekking op het eerste zelfstandige naamwoord: het gaat om ‘het beleid voor de grote steden’. Dit soort samenstellingen worden aaneengeschreven. Andere voorbeelden zijn: onroerendgoedmarkt, langetermijneffect, grotestadsleven, hogeronderwijsbeleid, hogesnelheidslijn en lagelonenlanden.

De Nederlandse regering is in 1994 begonnen met het maken van speciaal beleid voor de grote steden: het grotestedenbeleid. Sinds de instelling ervan is er onduidelijkheid geweest over de spelling van het woord. Deze verwarring werd mede veroorzaakt doordat er (ten onrechte) spaties gebruikt werden in de functiebenaming minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid. Deze portefeuille bestaat overigens niet meer; het grotestedenbeleid valt tegenwoordig onder verschillende ministeries.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!