Voor veel grammaticale begrippen bestaan zowel Nederlandse als op het Latijn gebaseerde termen. In andere talen dan het Nederlands zijn de grammaticale termen vaak afgeleid van de Latijnse benamingen. Handig om die te kennen dus. Bijvoorbeeld als je lesgeeft aan anderstaligen (NT2’ers): de Latijnse benamingen zijn dan makkelijker om iets uit te leggen dan de (nog onbekende) Nederlandse. Sommige lesmethoden voor anderstaligen gebruiken om die reden ook de (vernederlandste) Latijnse termen.

Als in het Nederlands op het Latijn gebaseerde namen worden gebruikt, zijn die vaak vernederlandst. Zo gaat het meestal niet over substantivum, maar over substantief. Hieronder staan enkele tabellen met de Nederlandse en op het Latijn gebaseerde namen voor grammaticale begrippen.

Namen voor zinsdelen

Nederlandse naam Latijnse naam
(al dan niet vernederlandst)
persoonsvorm finiet werkwoord, verbum finitum
gezegde predicaat
naamwoordelijk deel van het gezegde predicaatsnomen
onderwerp subject
lijdend voorwerp direct object
meewerkend voorwerp indirect object
bezittend voorwerp possessieve datief
bijwoordelijke bepaling adverbiale bepaling
bijvoeglijke bepaling attributief, attributieve bepaling
voorzetselvoorwerp prepositioneel object

Namen voor werkwoordstijden

Nederlandse naam Latijnse naam
(al dan niet vernederlandst)
onvoltooid tegenwoordige tijd presens
onvoltooid verleden tijd imperfectum
voltooid tegenwoordige tijd perfectum
voltooid verleden tijd plusquamperfectum
onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd futurum
voltooid tegenwoordig toekomende tijd futurum exactum
onvoltooid verleden toekomende tijd futurum praeteriti
voltooid verleden toekomende tijd futurum exactum praeteriti

Namen voor woordsoorten

Nederlandse naam Latijnse naam
(al dan niet vernederlandst)
werkwoord verbum
hele werkwoord infinitief
koppelwerkwoord copula
hulpwerkwoord verbum auxiliare
zelfstandig naamwoord substantief
bijvoeglijk naamwoord adjectief
voornaamwoord pronomen
persoonlijk voornaamwoord pronomen personale
bezittelijk voornaamwoord possessief pronomen
aanwijzend voornaamwoord demonstratief pronomen
betrekkelijk voornaamwoord relatief pronomen, relativum
wederkerend voornaamwoord reflexief pronomen
wederkerig voornaamwoord reciprook pronomen
vragend voornaamwoord interrogatief pronomen
onbepaald voornaamwoord indefiniet pronomen
bijwoord adverbium
lidwoord artikel
tussenwerpsel interjectie
telwoord numerale (mv. numeralia)
hoofdtelwoord cardinale (mv. cardinalia)
rangtelwoord ordinale (mv. ordinalia)
voegwoord conjunctie
voorzetsel prepositie

Andere grammaticale begrippen

Nederlandse naam Latijnse naam
(al dan niet vernederlandst)
eerste naamval nominatief
tweede naamval genitief
derde naamval datief
vierde naamval accusatief
onderwerpsvorm subjectsvorm
voorwerpsvorm objectsvorm
aangesproken persoon vocatief
bedrijvende vorm actief
lijdende vorm passief
trap van vergelijking comparatio
stellende trap positief
vergrotende trap comparatief
overtreffende trap superlatief
toevoegsel affix
voorvoegsel prefix
achtervoegsel suffix
tussenvoegsel infix
klinker vocaal
medeklinker consonant
lettergreep syllabe
hoofdletter kapitaal (kleine letters worden ook wel onderkast genoemd)

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.
https://onzetaal.nl/taalloket/vraag-stellen