Zo’n zin komt bijvoorbeeld voor in dialoogjes als deze: A: ‘Wat zullen we morgen gaan doen?’ – B: ‘Morgen gingen we zwemmen, weet je nog?’  

De verleden tijd gingen lijkt op het eerste gezicht misschien vreemd, omdat het zwemmen nog moet plaatsvinden. Toch is die vorm hier mogelijk. Doordat persoon B de verleden tijd gebruikt, kan die bijvoorbeeld vervolgen met ‘..., maar als jij nu een ander idee hebt, vind ik dat ook best.’

Als B zou zeggen: ‘Morgen gaan we zwemmen, weet je nog?’, doet die een duidelijke uitspraak over wat er morgen volgens diegene op het programma staat. In de zin met de verleden tijd geeft B impliciet aan dat die alleen iets zegt over het maken van die afspraak om te gaan zwemmen, maar niets over het verwezenlijken van die afspraak.

Dit gebruik van gingen komt nog het meest overeen met wat de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, 1997) onder ‘voorzichtigheidsmodaliteit’ vermeldt. Je gebruikt de verleden tijd omdat je geen invloed wil uitoefenen op wat er werkelijk gaat gebeuren. Dat maakt de zin met de verleden tijd gingen ook iets beleefder.

Ook mogelijk is: ‘Morgen zouden we gaan zwemmen, weet je nog?’ Ook dan geeft degene die antwoordt aan dat die weet dat er een afspraak bestaat om te gaan zwemmen, maar dat het niet zeker is dat de afspraak doorgaat.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar

Bel 085 00 28 428 Bel 085 00 28 428

(gebruikelijke belkosten, geen extra kosten)

Of stel je vraag via social media of per mail