Volgens onze tijdrekening begint een nieuwe dag om twaalf uur ’s nachts (0.00 uur). Op zondag om twaalf uur ’s nachts (direct ná 23.59:59 uur) houdt de zondag dus op en begint de maandag. Het lijkt logisch om de periode die op dat moment begint en tot zes uur ’s ochtends duurt, maandagnacht te noemen: ‘officieel’ hoort die nacht immers bij de maandag.

De praktijk is echter anders: deze periode wordt juist zondagnacht genoemd, terwijl maandagnacht de nacht van maandag op dinsdag is. Waarschijnlijk beschouwen de meeste mensen de nacht als de afsluiting van de dag en breekt de volgende dag voor hun gevoel pas ’s ochtends vroeg aan. Vanuit die redenering is het niet gek dat maandagnacht wordt geïnterpreteerd als ‘de nacht na maandag’.

Gisternacht, vannacht

Bij gister(en)nacht is de betekenis minder duidelijk: voor sommigen is dit de nacht na gisteren (= afgelopen nacht), maar voor anderen juist de nacht van eergisteren op gisteren. Ook vannacht heeft twee betekenissen: het kan ‘afgelopen nacht’ en ‘komende nacht’ betekenen. Meestal is uit de context of de gebruikte werkwoordstijd wel af te leiden welke betekenis bedoeld is.

Andere twijfelgevallen

Ook in andere samenstellingen die op -nacht eindigen, kan nacht verschillende betekenissen hebben:

  • kerstnacht: de nacht van 24 op 25 december, dus de nacht die vooráfgaat aan Kerstmis;
  • Koningsnacht: de nacht van 26 op 27 april, dus de nacht die vooráfgaat aan Koningsdag in Nederland (vroeger gold dit ook voor Koninginnenacht en Koninginnedag);
  • Nieuwjaarsnacht: de nacht van 31 december op 1 januari, dus de nacht die vooráfgaat aan Nieuwjaarsdag, oftewel de eerste nacht van het nieuwe jaar;
  • Oudjaarsnacht: de nacht van 31 december op 1 januari, dus de nacht die vólgt op Oudjaarsdag – in feite dus hetzelfde als Nieuwjaarsnacht;
  • paasnacht: de nacht voor Pasen (dus van zaterdag op zondag);
  • pinksternacht: de nacht voor Pinksteren (dus van zaterdag op zondag).

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!