Als meervoud van koe zou je misschien eerder koeën verwachten. Dat meervoud heeft langgeleden ook bestaan. Het werd meestal geschreven als coen of koen, uitgesproken als ‘koe-uhn’. Dit meervoud zorgde voor twee problemen: ten eerste is ‘koe-uhn’ niet zo gemakkelijk uit te spreken, en ten tweede waren coen en koen lastig herkenbaar als meervoud van coe/koe. Daarom werd er een i ingevoegd als overgangsklank. Zo ontstond in de uitspraak en daardoor ook op schrift koeien. Hetzelfde is gebeurd met vlo: het meervoud vloën veranderde in de loop van de tijd in vlooien.

Een i tussen een klinker en een toonloze e komt in het Nederlands sowieso vaak voor: groeien, boeien, gooien, graaien, enz. En denk ook aan vormen als goeie en kwaaie (naast goede en kwade). Ook hierdoor kon de i gemakkelijk als overgangsklank in de meervouden koeien en vlooien terechtkomen. Hoewel het feitelijk meer een j-klank is dan een i-klank, wordt deze overgangsklank van oudsher als een i geschreven.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!