In ‘Daar gaat-ie dan!’ is ie eigenlijk verwant met het persoonlijk voornaamwoord hij. In ‘Daar gaat-ie dan!’ is het streepje het gebruikelijkst, omdat ie niet als los woord kan voorkomen. Het is een zogenoemde ‘enclitische vorm’: een vorm die je altijd aan het woord ervoor vastplakt. Andere voorbeelden met ie zijn:

  • Hij liegt dat-ie scheelziet.
  • Wat zegt-ie?
  • Zo gaat-ie goed.

De vorm ie bestond al in de Middeleeuwen naast hi (dat later hij werd). Vroeger kwam ook -i weleens voor, bijvoorbeeld bij de Nederlandse schrijver Nescio: “als-i in den regen naar huis moest”.

‘Daar gaat ie dan!’ (met een spatie voor ie) is ook te verdedigen. De Dikke Van Dale geeft de voorbeelden ‘Wat zegt ie?’, ‘Daar gaat ie.’ Dan vat je ie op als een variant van hij, en niet zozeer als een enclitische vorm.

Een apostrof is niet aan te raden. In ‘Daar gaat ’ie dan!’ suggereert de apostrof namelijk dat ie een verkorting zou zijn, en dat is niet zo. Er zijn geen letters weggelaten zoals in ‘Geef me maar ’n kopje thee’ of ‘Hoe gaat ’t?’

Zeidie, zei-die, zei-d-ie

Voor ‘nog spreektaliger’ gevallen bieden de woordenboeken geen regels. In bijvoorbeeld zei-d-ie en was-t-ie zou je twee streepjes kunnen zetten of helemaal geen streepjes (zeidie, wastie). Eén streepje is ook mogelijk (en lijkt iets gebruikelijker):

  • Hij zou nog wel zien, zei-die.
  • Was-tie misschien op weg naar het station?

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag