Wat is juist: assessment center, assessment-center of assessmentcenter?
Assessmentcenter en assessment-center (met een streepje voor de duidelijkheid) zijn juist.
Assessmentcenter is een samenstelling van twee Engelse zelfstandige naamwoorden. Assessment betekent onder andere ‘beoordeling’. Center betekent ‘bureau, instituut’. Een assessmentcenter is een organisatie of bureau waar wordt onderzocht of sollicitanten en werknemers geschikt zijn voor een bepaalde functie. In het Engels is assessment center juist, maar in het Nederlands is het één woord. Ook assessment-center (met een streepje) is juist: het is altijd toegestaan de opbouw van een woord te verduidelijken met een streepje.
Samenstellingen schrijf je in het Nederlands aan elkaar: beoordelingsbureau, vaardigheidstoets, congrescentrum, enz. Dat geldt ook voor samenstellingen met een of meer Engelse delen: showbizznieuws, retailbedrijf, buurtmanager, adrenalinekick. Ook samenstellingen die bestaan uit twee of meer Engelse woorden, schrijf je in het Nederlands aan elkaar zodra het om ingeburgerde combinaties gaat: accountmanager, activitycenter, callcenter, managementteam, voicemail, wellnesscenter, sciencefiction, factsheet, backhandpassing, enz.
Óf een Engelse woordcombinatie ingeburgerd is in het Nederlands of niet, is soms lastig vast te stellen. Gebruik bij twijfel een woordenboek of spellinglijst om te kijken hoe zo’n woord (of een woord dat er sterk op lijkt) wordt geschreven.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!
Meer voorbeelden van samenstellingen met Engelse delen:
- account – accountnummer, klantaccount
- aerobics – aerobicsles, sportaerobics
- assessment – assessmentcenter, selectieassessment
- badge – badgelezer, veiligheidsbadge
- cartoon – cartoonfiguur, krantencartoon
- dealer – autodealer, dealernetwerk
- design – designmeubels, interieurdesign
- fitness – fitnesszaal, bedrijfsfitness
- hacker – hackeraanval, telefoonhacker
- item – nieuwsitem, itemnummer
- job – jobaanbod, kantoorjob
- label – labelprinter, modelabel
- management – managementteam, crisismanagement
- master – masterchef, masterclass, masterdiploma, scrummaster, showmaster, quizmaster
- party – partyschip, thuisparty
- pocket – pocketboek, reuzenpocket
- puppy – puppyogen (of: puppy-ogen, met verduidelijkend streepje), teckelpuppy
- quiz – quizvragen, taalquiz
- release – releasedatum, bioscooprelease
- script – scriptschrijver, filmscript
- tape – tapekoers, geluidstape
- transfer – transfermarkt, geldtransfer
- voicemail – voicemailbericht, thuisvoicemail
- wrap – wrapbroodje, kaaswrap
- yup – yuppenpremie, beursyup