Page 30 - OnzeTaal_mei2020_HR
P. 30

ETYMOLOGIE















            Kwakzalvers                                                                                        illustratie: Frank Dam






             ij alle ontwrichtende gevolgen van het corona- ndia adviseert homeopathische middelen tegen
             virus zouden we bijna vergeten dat er ook nog corona-virus”, zo luidde eerder dit jaar een waar-
        “steeds een andere heel ernstige infectieziekte is: I schuwend signalement van de Vereniging tegen de
        malaria, die jaarlijks nog altijd meer dan 450.000 dode-Kwakzalverij. De kwakzalvers waartegen de organisatie
        lijke slachtoffers mxxx xxx xxxzich keert, bestaan al eeuwen, ook onder deze naam. In
            vroeger eeuwen, toen er nog maar weinig gestudeerde
            dokters waren en grote delen van de bevolking versto-
            ken waren van medische zorg, zagen zulke wonderdok-
            ters hun kans schoon. Dat blijkt uit de anonieme zes-
            tiende-eeuwse klucht Een Quacksalver ende een Boer,
            waarin een kwakzalver zijn “maers [= mand] salff ende   lid in kladzalver is afgeleid van kladden (‘klodderen,
            olij” aanprijst “om een Iegelijk te helpen nae sijn ge-  knoeien’). Het is bewaard gebleven in woorden als klad-
            voech”. Niet het belang van de patiënt stond voorop,   schilder en kladschrijver.
            maar winstbejag: “Ick hoop ick nu veel ontfangen sal
            van gelt en silver hier ter stede”.              PISKIJKER
                                                             Er zijn benamingen voor de kwakzalver die meer verwij-
            KLADZALVERS                                      zen naar de gebruikte diagnostiek. Bijvoorbeeld piskijker
            In zijn satirische woordenboek Een bloemhof van allerley   (in het Middelnederlands kijcpisse), urinekijker, zeikziender
            lieflijkheyd sonder verdriet uit 1668 omschrijft Adriaen   en het verwante maar diagnostisch toch net even iets
            Koerbagh een kwakzalver als een “charlatan, land-loo-  andere kakadoris. Dit laatste woord is afgeleid van kak of
            pend genees-meester, of liever genees-swetser”, dat wil   kakken, waaraan de quasigeleerde Latijnse uitgang -oris
            zeggen iemand “die dapper onder ’t voortbrengen van   of -orus is toegevoegd. Vaak werd die benaming vooraf-
            veel kwakken en klugten swetsen en opsnyen kan, by ’t   gegaan door meester (‘dokter’); zo was er in 1596 een
            gemeene [= gewone] volk op de markten, van [= over] de   toneelstuk over een zekere Meester Kackadoris. Sinds
            kragten van sijn heel-smeer of salf, en roemen, dat hy   2003 reikt de Vereniging tegen de Kwakzalverij jaarlijks
            der by na allerley kwaale mede geneesen kan: maar ’t   de Meester Kackadorisprijs uit aan de persoon of instel-
            valt meesten tijd soo slegt uyt.” Met “kwakken en klug-  ling die het meest heeft bijgedragen aan de verspreiding
            ten” verwijst Koerbagh naar het woord kwak (‘fabel’),   van de kwakzalverij in de gezondheidszorg in Nederland.
                                                                In de negentiende eeuw was er nog een ander soort
       Kwak gaat terug op kwakken,                           kwakzalver: de ‘oliekoper’, die in werkelijkheid hele-
                                                             maal geen olie verkocht, zo blijkt uit een rapport van
       dat verwant is met kwakkelen                          Gedeputeerde Staten van Zeeland uit 1824. Daarin wordt
                                                             geconstateerd dat “in de Steden en ten platten Lande,
       (‘knoeien, sukkelen, waggelen’).                      zoogenaamde Oliekoopers rondloopen, welke, onder
                                                             voorgeven van olieteiten [= oliesoorten] te verkoopen,
                                                             geheime geneesmiddelen uitventen en het vertrouwen
                                                             van ligtgeloovigen misbruiken”.
            dat was afgeleid van het Middelnederlandse quacken      Nederlandse kwakzalvers waren tot ver in het buiten-
            (‘opscheppen, praatjes verkopen’, oorspronkelijk ‘kwa-  land vermaard: hun naam belandde in het Duits als
            ken’). Een “zalver” was iemand die met zalf genas, en   Quacksalber, in het Deens als kvaksalver, in het Zweeds als
            een kwakzalver deed alleen maar alsof.           kvacksalvare, en in het Engels als quack. Ook in eigen land
               Er is ook een andere verklaring voor de herkomst van   leven ze voort: met kwak- worden nieuwe samenstellin-
            kwakzalver. Zalf vormde het hoofdbestanddeel van de   gen gemaakt, zoals kwakdokter, kwakverkoper, kwakmid-
      ONZE TAAL 2020  —  5  der) zalf’ een zieke probeert te genezen. Het woorddeel   werkend’. Schrijfster Karin Spaink muntte in 1992 in
            kwakzalversapotheek, dus het ligt voor de hand dat de
                                                             deltjes (voor ‘huismiddeltjes’), kwakmedicijn, kwaktherapie
            benaming iemand aanduidt die met een ‘kwak (of klod-
                                                             en kwakapparaat. Zo werd kwak- synoniem met ‘niet-
            kwak gaat hierbij terug op het werkwoord kwakken, ver-
                                                             Het strafbare lichaam de inmiddels algemeen gangbare
            want met kwakkelen, dat ‘knoeien, sukkelen, waggelen’
                                                             termen kwakdenken en kwakdenker, die verwijzen naar de
            betekende.
                                                             misvatting dat fysieke ziekten van psychologische aard

               Deze afleiding wordt ondersteund door twee zestien-
            de-eeuwse synoniemen, namelijk kladzalver en lapzalver.
                                                             de boek muntte ze ook het woord orenmaffia.
            Lapzalven stond voor ‘op knoeierige wijze met zalf of an-  zijn en ‘tussen de oren’ van de patiënt zitten. In hetzelf-
            dere middelen opknappen, oplappen’, terwijl het eerste   HANS BEELEN EN NICOLINE VAN DER SIJS
   30
   25   26   27   28   29   30   31   32   33   34   35