Joncvrouwe → joncfrouwe → jonfrouwe → joffrouwe

In het Nederlands van de twaalfde eeuw kwam joncvrouwe voor. Onder invloed van de stemloze k-klank van jonc veranderde de v van vrouwe in de dertiende eeuw in een stemloze f: joncfrouwe. De klankcombinatie ‘nkfr’ was lastig uit te spreken. Vaak verdween de k-klank en werd het jonfrouwe. Daarna verdween ook de n: joffrouwe. Dat was ongeveer in de veertiende eeuw.

Joffróúwe → juffróúwe → júffrouwe → juffrouw → juf

Omdat de klemtoon in joffrouwe op de tweede lettergreep lag (‘joffróúwe’), werd de o uit de eerste lettergreep steeds meer een uh-klank. Zo ontstond in de vijftiende eeuw de vorm juffrouwe (‘juffróúwe’). De klemtoon verschoof vervolgens (om onduidelijke redenen) naar voren. Zo ontstond ons huidige júffrouw.

In de negentiende eeuw kwam de verkorte vorm juf in gebruik. Die verkorting werd in de twintigste eeuw zó algemeen dat het een min of meer volwaardige variant van juffrouw werd, met name als aanduiding voor een onderwijzeres.

Naast juffrouw bleef jonkvrouw óók bestaan. De woorden kregen verschillende betekenissen.

Jonkvrouw

In de vijftiende eeuw betekenden jonkvrouw en juffrouwe allebei nog ‘ongetrouwde vrouw’. De jonkvrouw was de vrouwelijke tegenhanger van de jonkheer. In het Middelnederlands betekende het meestal ‘(ongetrouwde) dochter van een heer’. Pas in 1815 werd jonkvrouw een officiële adellijke titel (net als jonkheer).

Juffrouw

Juffrouw kreeg rond 1600 onder meer de betekenis ‘vrouw uit de fatsoenlijke (maar niet adellijke) stand’. Het kon daarbij zowel om ongetrouwde als om getrouwde vrouwen gaan. Deze keurige juffrouwen waren onder meer geliefd als winkelpersoneel en als gouvernantes en thuisonderwijzeressen. Zo kon juffrouw zich ontwikkelen tot een vaste benaming voor een vrouw die in een winkel of in de bediening werkt en voor een vrouw die onderwijzeres is. De benaming (winkel)juffrouw is inmiddels verouderd, maar juf(frouw) in de betekenis ‘(basisschool)lerares’ is nog steeds in gebruik.

Vanaf de jaren 1930 kwam juffrouw opnieuw in gebruik in de betekenis ‘ongetrouwde vrouw’. Er werden vaak oudere, ongehuwde vrouwen mee bedoeld die buitenshuis werkten. In de laatste decennia van de twintigste eeuw is juffrouw als algemene aanduiding voor een vrouw (gehuwd of ongehuwd) hoe langer hoe meer verdrongen door mevrouw. Alleen ouderen noemen een jonge vrouw nog weleens een juffrouw of een juf.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!