Wat betekent de dato (of de afkorting d.d.) precies?
De woordgroep de dato, afgekort als d.d., betekent ‘van de datum, daterend van’. Je kunt het bijvoorbeeld hebben over ‘onze overeenkomst d.d. 16 november 2021’. Vaak kun je ook gewoon van gebruiken.
D.d. kan alleen na een zelfstandig naamwoord voorkomen: ‘uw factuur d.d. 12 oktober’, ‘onze overeenkomst d.d. 16 november 2021’. De dato oftewel d.d. betekent níét ‘op de datum’. Je kunt dus niet zeggen: ‘Wij kwamen dit overeen d.d. 16 november 2021.’
Van
Er is een makkelijk ezelsbruggetje voor: als d.d. zonder problemen vervangen kan worden door van, is het goed gebruikt. Bijvoorbeeld: ‘onze overeenkomst van 16 november 2021’. De zin ‘Wij kwamen dit overeen d.d. 16 november 2021’ is dus niet juist, omdat hier niet van maar op bedoeld is. Van heeft overigens sowieso de voorkeur boven d.d., omdat die Latijnse afkorting nogal formeel is en enigszins ouderwets.
Na/voor dato
De vorm dato komt overigens ook met andere voorzetsels voor: na dato (‘na het bedoelde tijdstip’) en voor dato (‘voor het bedoelde tijdstip’). Bijvoorbeeld: ‘Ruim een jaar na dato kwam er nog een rectificatie.’ De Latijnse naamvalsvorm dato – die in de dato veroorzaakt wordt door het Latijnse voorzetsel de, dat ‘van’ of ‘vanaf’ betekent – heeft het hier ‘gewonnen’ van het onverbogen datum.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!