Welke woorden zijn moeilijk en waarom? Als je ze wilt vermijden, hoe doe je dat dan?
Er zijn verschillende soorten moeilijke woorden: ouderwetse woorden, leenwoorden, abstracte en formele woorden, vaktermen, afkortingen, enz. Lees hier waar je op moet letten als je ze wilt vermijden.
Wie een tekst schrijft die duidelijk moet zijn voor zo veel mogelijk mensen, kan het best kiezen voor woorden die ook in het normale taalgebruik voorkomen. Maar welke woorden zijn nu eigenlijk moeilijk?
Ouderwetse woorden
Ouderwetse woorden zijn voor veel lezers moeilijk omdat ze in het gewone taalgebruik nauwelijks (meer) voorkomen. Ze worden ook wel ‘archaïsche woorden’ genoemd. Deze woorden kunnen een tekst bovendien onnodig stijf en formeel maken. Vaak zijn ze makkelijk te vervangen door een veelgebruikt of modern equivalent, bijvoorbeeld:
- aanstonds – binnenkort
- alsdan – dan
- mitsgaders – evenals, als ook
- sedert – sinds
Woorden uit andere talen
Nederlandse woorden zijn voor veel lezers gemakkelijker dan ‘vreemde woorden’, zoals Franse, Latijnse, Duitse of Engelse woorden. Leenwoorden – vaak gaat het ook om vaktermen – zijn lang niet voor iedereen duidelijk.
Wees voorzichtig met moeilijke woorden uit andere talen. Bedenk altijd hoe je het in het Nederlands normaal gesproken zou zeggen. Een paar voorbeelden:
- contribueren – bijdragen
- casestudy – praktijkgeval, voorbeelden uit de praktijk
- FAQ – veelgestelde vragen, of ‘Vraag en antwoord’
- (een) revelatie – (een) geweldige ontdekking, iets opzienbarends
- substantief – zelfstandig naamwoord
- vaccineren – inenten, prikken
Op deze pagina vind je een lijst met woorden die moeilijk zijn, mét alternatieven.
Abstracte of vage woorden
Abstracte en vage woorden hoeven op zichzelf niet onbekend of moeilijk te zijn, maar ze kunnen wel te algemeen zijn en daardoor onduidelijk. Neem het woord probleem. Het is geen moeilijk woord, maar het kan voor bijna elk onderwerp gebruikt worden. Pas in een concrete situatie wordt duidelijk wat er precies mee bedoeld is. Het is dus in eerste instantie ‘vaag’.
Hoe meer woorden je concreet ‘invult’, hoe duidelijker je tekst wordt. Probeer algemene woorden als product, nadeel, voordeel, oorzaak, aspect, plan, maatregel zo veel mogelijk te vervangen door woorden die bij de beschreven situatie passen.
Vul woorden zo concreet en expliciet mogelijk in en probeer je daarbij in te leven in je lezerspubliek:
- Liever ‘avondklok vanaf 21.00 uur’ dan ‘aanvullende maatregel’.
- Liever ‘een hoger pensioen’ dan alleen ‘voordeel’.
- Liever ‘nieuw theater’ dan ‘bouwproject’.
Vaktermen
Vaktermen zijn handig omdat ze precies zijn. Daardoor weten vakgenoten, kenners en hobbyisten onder elkaar meteen waarover het gaat. Maar voor niet-ingewijden zijn vaktermen vaak moeilijk.
Bovendien zijn vaktermen vaak woorden uit andere talen: denk aan muziektermen als legato en fortissimo, medische woorden als long covid en bipolaire stoornis, en taalkundige als adjectief en etymologie. Het is niet altijd makkelijk om de betekenis ervan te doorzien als je zulke woorden niet kent.
Als een vakterm nodig is in een tekst voor een breed publiek, leg hem dan uit – ook al wordt de tekst dan iets langer. Bijvoorbeeld: ‘Woorden die een eigenschap of toestand benoemen van een ander woord, zoals mooi, vies en zittend, heten bijvoeglijke naamwoorden of adjectieven.’
Veel vaktermen zijn moeilijk, maar in ieder geval herkenbaar als moeilijk woord. Je ziet dus vrij snel dat je ze voor een groot publiek beter kunt vervangen als je je tekst duidelijker wilt maken. Maar er zijn ook woorden die niet zo opvallen als vaktaal. Ze zien er gewoon uit, maar de betekenis wijkt in een bepaald vakgebied af van de ‘algemene betekenis’:
- artikel is een samenhangende tekst in een tijdschrift. In de juridische wereld is het een ‘afzonderlijk onderdeel van een wettekst of overeenkomst’.
- bekend zijn met astma betekent ‘weten wat astma is’. In de medische wereld betekent het ‘astma hebben’.
- plan is een idee of voornemen. In juridische taal is het een document.
- tang is een gereedschap. In de taalkunde is het een soort (moeilijke) zinsconstructie.
Afkortingen
Afkortingen zijn algauw moeilijk, want lang niet iedereen is er vertrouwd mee. Zelfs bij bekende afkortingen geldt dat de volledig uitgeschreven woorden doorgaans prettiger leesbaar zijn.
Schrijf afkortingen die je niet als afkorting (voor)leest bij voorkeur voluit:
- Liever ‘Dat staat bijvoorbeeld op bladzijde 3’ dan ‘Dat staat bv. op blz. 3.’
Veel afkortingen zijn alleen in een beperkte kring bekend. Voorbeelden: ib’er (‘intern begeleider’) en anw (‘algemene natuurwetenschappen’) in onderwijskringen, cms (‘contentmanagementsysteem’) in de wereld van computers en websites, art. (‘artikel’), r.o. (‘rechtsoverweging’) en BW (‘Burgerlijk Wetboek’) in de juridische en ambtelijke hoek, en pv (‘persoonsvorm’) en imp. (‘imperatief’) in de taalkunde.
Als je in een tekst steeds hetzelfde lange begrip gebruikt, kan een afkorting handig zijn. Introduceer die dan de eerste keer:
- We hebben vier interne begeleiders (ib’ers) in dienst. Als uw kind dat nodig heeft, kan de ib’er helpen.
- Deze uitkering krijgt u via de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
Soms is een afkorting bekender en daardoor duidelijker dan de woorden die erachter schuilgaan. Dat geldt voor namen van organisaties, zoals ANWB en KLM, maar ook voor woorden als wc, vwo, cv en btw. Het zijn vaak afkortingen die je letter voor letter uitspreekt. Uitschrijven levert dan een minder duidelijk resultaat op dan het gebruiken van de afkorting.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!