Hoe spreek je bosschage (‘groepje bomen, bosje’) uit?
Volgens alle hedendaagse woordenboeken wordt bosschage uitgesproken als ‘bossaazje’, zonder hoorbare g-klank dus.
In sommige (oudere) woordenboeken staat ook de uitspraak ‘bosgaazje’, mét hoorbare g, maar het is de vraag of dat juist is. In de officiële woordenlijst uit 1863 van M. de Vries en L. te Winkel staat bijvoorbeeld de opmerking dat de “ch achter de s in het midden en aan het einde der woorden stom [= onhoorbaar] geworden is, b.v. in tusschen, menschen, disch, visch”. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat in bosschage wel een g-klank hoorbaar zou moeten zijn.
Bosschage is een typisch dicteewoord. Anders dan in woorden als bos en vis, die tot 1947 als bosch en visch werden gespeld, is hierin de ch gehandhaafd. Dat is omdat het een leenwoord is uit het Frans: het is in de Middeleeuwen ontleend aan het Franse woord boscage.
Het woord bossage bestaat trouwens ook, maar betekent iets anders. Het is een afleiding van bosseren, een bepaalde vorm van steenbewerking (zie verder Wikipedia).
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!