Het boek Koosjer Nederlands (2006) vermeldt dat lewaja via het Jiddisch uit het Hebreeuws geleend is. Het Hebreeuwse woord lewaja betekent oorspronkelijk 'begeleiding, uitgeleide'. Het is afgeleid van lowo/lawa 'zich verenigen, verbonden zijn'. Datzelfde boek geeft ook het werkwoord lewajen ('begraven'), en de verbinding lewaje gaan ('doodvallen'). De dichter Jules Deelder schreef ooit: "Hadden blikken kunnen doden, ik was ter plekke lawaaie gegaan."

Een heel bekend woord dat waarschijnlijk van lewaje is afgeleid, is lawaai. Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (EWN) vermeldt: "Joodse begrafenissen gingen in de 18e eeuw gepaard met veel lawaai." Hieruit ontstond (vermoedelijk eerst in Amsterdam) lawaai in de betekenis 'herrie'. Vanuit Amsterdam heeft het woord zich eerst in Holland en vervolgens in de Noord-Nederlandse standaardtaal verspreid.

Lawaai is niet verwant met het oudere laweit ('herrie'), dat in Zuid-Nederlandse dialecten voorkomt. Laweit gaat terug op het Oudpicardische l'await ('de wacht, de nachtwacht'). Await (letterlijk iets als op wacht) had volgens het EWN aanvankelijk de betekenis 'ochtendvoorstelling', vermoedelijk vanwege het klokgelui van de nachtwacht in de ochtend. In de 16e eeuw ontstond de betekenis 'lawaai, herrie'. Men kan hierbij gedacht hebben aan dit klokgelui, maar ook aan het lawaai dat de nachtwakers zelf maakten. 

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar

Bel 085 00 28 428 Bel 085 00 28 428

(gebruikelijke belkosten, geen extra kosten)

Of stel je vraag via social media of per mail