In de Middeleeuwen kwamen onder meer borghmeester, burchmeester en borgermeyster voor. Die eerste twee woorden zijn samenstellingen met borg en zijn variant burg (‘stad’, ‘wijk’). Dat woord zit ook in het huidige burgemeester. In de loop van de tijd kwam er in de uitspraak een e na burg, die later ook in de geschreven vorm terechtkwam.

De associatie met burgers, zoals in borgermeyster, is natuurlijk helemaal niet gek. Denk ook aan burgervader en burgermoeder, bekende bijnamen voor burgemeesters.

In het Nederlands is de vorm met burg de standaard geworden. In onze zustertaal het Duits werd dat juist de vorm met burger (Bürgermeister). Maar in bijvoorbeeld het Deens en het Zweeds (ook Germaanse talen) gebruikt men weer borg en niet borger: borgmester, borgmästare. Er valt weinig meer over te zeggen dan dat het nu eenmaal zo gelopen is.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag