Stief had oorspronkelijk een andere vorm: stiep. Dat woord kwam al in de dertiende eeuw voor en is afgeleid van een oeroud woord dat ongeveer geklonken moet hebben als ‘steupa’. Dit betekende ‘van iets beroofd, iets missend’. Stiep betekende oorspronkelijk ‘boom met afgehakte takken’. Het beeld van een afgeknotte, van zijn takken beroofde boom werd later overgedragen op gezinnen waarin de ‘oorspronkelijke’ vader of moeder overleden was.

Stiepvader werd stiefvader

Het woord stiep werd in de samenstelling stiefvader ‘verbasterd’ tot stief. Dit is een bekend verschijnsel, dat in de taalkunde ‘assimilatie’ (‘gelijkmaking’) wordt genoemd. Onder invloed van de v van vader, werd de p van stiep een f. Stief- verdrong vervolgens ook in andere woorden de oudere vorm stiep-. Zo werd stief- een woord dat allerlei verwantschappen aangaf die ontstaan als een weduwnaar of weduwe opnieuw trouwde. Daardoor ontstonden ook woorden als stiefmoeder en stiefkinderen.

Opvallend is dat je deze woorden gebruikt als het gat dat is gevallen, juist weer is opgevuld. Als er bijvoorbeeld gesproken wordt van een stiefkind, is er immers juist een ‘nieuwe’ (stief)ouder gekomen. Kennelijk bleef (oorspronkelijk) de gedachte aan het beroofd zijn van een biologische ouder vooropstaan.

In andere talen komt stief- eveneens (in verschillende vormen) voor. Zo kent het Duits Stiefmutter, het Engels stepmother, het Fries styfmem, het Zweeds en het Deens stedmor en het Noors stemor.

Andere betekenissen van stief 

Stief kan in (delen van) Nederland ook als los woord voorkomen in de betekenis ‘ruim, zeker’. 

  • een stief kwartiertje (‘ruim een kwartier’)
  • Dat is nog een stief eind! (‘Dat is nog behoorlijk ver’)

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.
https://onzetaal.nl/taalloket/vraag-stellen