Page 32 - OnzeTaal_nov2020_HR
P. 32
DICHTPLAATSEN INGMAR HEYTZE
Dichter Ingmar Heytze over stijlfiguren, of ‘dichtplaatsen’, zoals hij ze ook wel noemt.
De aanwijzende wijs
r was iemand die zei: ‘Kijk, dit is nou tuf- niet, maar ik spits onwillekeurig de oren als ik het
steen.’” Deze eerste zin uit de bundel Koeri- begin lees van ‘Koorts’ van Hendrik de Vries: “Hoor!
“E koeloem van Tjitske Jansen kwam ooit al eens Zo is nooit gezongen! Hoor!”
langs in deze rubriek; het is een perfect voorbeeld van de Vasalis laat in haar gelijknamige gedicht de Dood
aanwijzende wijs. Het principe is eenvoudig genoeg: de aan het woord: “dit is een spijker – zei de Dood –
protagonist of een andere instantie in het gedicht wijst en dit een touw.” Esther Jansma schrijft in ‘Archeo-
iets aan. logie’: “Opeens zie je hoe iemand / ijs overstak, hoe
Hoe simpel deze dichtplaats ook lijkt, hij is verrassend hem de kou beving // of een ander einde en je zegt:
effectief: het is alsof de dichter verandert in een lichtman, kijk, / hier heb je zijn schoenen, leren mantel,
die spotjes zet op de dingen die nadruk moeten hebben. wanten. / ‘Waar is de tijd? Hier is de tijd.’ Lernert
‘Orgelboek’, een gedicht dat ik zelf schreef voor een uit- Engelberts, ten slotte, draait in ‘Verlaten terrein’ het
gave waarin de hele binnenstad van Utrecht van buitenaf licht naar de stille getuigen van verdwenen zaken,
was getekend door Yavanne van Tiggelen, is één lange “de bleke vierkanten in het gras”:
aanwijzende wijs:
En dat ik dan met mijn zusje aan de hand
(…) hier werd je geboren en kijk daar stond het café, naar die plek terugkeerde en zei:
het postkantoor, je zwarte fiets, het huis met de kamer ‘Kijk, daar stond de draaimolen,
van het ene meisje en daar rook het naar seringen (…) daar de schiettent, en hier de jongen
die kaartjes verkocht voor het spookhuis.’
Het aanwijzen is bijna altijd visueel, maar beperkt zich
niet per se tot het zichtbare. Hoe het u vergaat, weet ik
MATTHIAS GIESEN
ONZE TAAL 2020 — 11
32