Wat is juist: ‘Ik woon vlakbij mijn ouders’ of ‘Ik woon vlak bij mijn ouders’?
Juist is: ‘Ik woon vlak bij mijn ouders.’
Combinaties als vlak bij, dicht bij, dichter bij, dichtst bij en midden in zijn twee woorden als het voorzetsel (bij, in) bij een eropvolgende woordgroep (met een zelfstandig naamwoord), een eigennaam of een persoonlijk voornaamwoord hoort:
- Ik woon vlak bij mijn ouders.
- De nieuwe weg ligt vlak bij onze wijk.
- De kerk en het café liggen vlak bij elkaar.
- Dicht bij onze camping staat een vervallen landhuis.
- Ik wil dicht bij je zijn.
- Dichter bij de natuur kun je niet komen.
- Ik wil dichter bij je zijn.
- We moeten dichter bij elkaar komen staan voor de foto.
- Jij zit het dichtst bij het aanrecht.
- Ze werken midden in Den Haag.
- Zet de theepot altijd midden op tafel.
Hoort het voorzetsel niet bij iets wat volgt, dan vormt het één geheel met het bijwoord vlak, dicht of midden:
- Mijn ouders wonen vlakbij.
- Het is een prachtig bos en onze camping ligt daar vlakbij.
- Zoekt u een bril voor dichtbij of voor veraf?
- Hou het eens dichterbij, ik kan het niet lezen.
- Jullie zitten het dichtstbij.
- Niemand had het antwoord exact goed, maar jij zat er het dichtstbij.
- Ik wil het liefst middenin lopen.
- Plotseling zaten we er middenin.
- Zet de theepot maar middenop.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!