De namen voor de tientallen tot en met zestig zijn ontstaan uit de naam van het getal en het achtervoegsel -tig, dat ‘tiental’ betekent. Veertig betekent dus ‘vier tientallen’, vijftig betekent ‘vijf tientallen’, enz. Vanaf zestig werd behalve het achtervoegsel -tig ook een voorvoegsel t- (dat eveneens ‘tiental’ betekende) aan het telwoord toegevoegd. Dat leverde tsestig/tzestigtseventig/tzeventig, tachtig en tnegentig op.

Bij tzeventig had de t effect op de uitspraak van de z. Na de t wordt een z immers uitgesproken als een s, zoals ook te horen is in bijvoorbeeld platzak en eetzaal. De t in tzestig, tzeventig en tnegentig verdween in de loop van de zeventiende eeuw uit de spelling. Alleen in tachtig is dit oude voorvoegsel blijven staan.

Toen de tzestig en tzeventig in de spelling zestig en zeventig werden, bleef die s-uitspraak behouden. Deze uitspraak breidde zich zelfs min of meer uit: veertig en vijftig werden vaak met een f (en niet met een v) uitgesproken.

Overigens verdwijnt de f-uitspraak meestal in telwoorden als vierenveertig en achtenvijftig. In bijvoorbeeld tweeënzestig en drieënzeventig is vaak wél een s-klank te horen.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag