Blijkbaar: ‘klaarblijkelijk, kennelijk’

Blijkbaar betekent ‘klaarblijkelijk, naar het blijkt, kennelijk’. Het is juist in zinnen als:

  • De instructies waren duidelijk, maar zijn blijkbaar niet goed gelezen.
  • Het bedrijf bestaat blijkbaar niet meer: het pand staat leeg en de telefoon wordt niet opgenomen.
  • Ze is blijkbaar gaan wandelen, want anders was ze allang thuis geweest.

Schijnbaar: ‘niet werkelijk’

Schijnbaar betekent meestal ‘naar de schijn, ogenschijnlijk’, dus: ‘niet in werkelijkheid, niet werkelijk’. Voorbeelden:

  • Ze zorgde ervoor dat ze schijnbaar toevallig als eerste aanwezig was.
  • Die schijnbaar onbelangrijke details kunnen juist heel belangrijk blijken.

Maar schijnbaar kan ook ‘naar het schijnt’ betekenen. Die betekenis ligt heel dicht bij ‘kennelijk’. Het is dus niet gek dat zulke zinnen ook geregeld met schijnbaar voorkomen:

  • Ze is schijnbaar gaan wandelen, want anders was ze allang thuis geweest

Toch is het voor de duidelijkheid aan te raden om schijnbaar alleen te gebruiken voor zaken die slechts ogenschijnlijk (dus niet werkelijk) zo zijn.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag

Onderscheid

Dit onderscheid tussen blijkbaar en schijnbaar is niet altijd gemaakt. Het historische Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) vermeldt de betekenis ‘klaarblijkelijk’ bij schijnbaar, maar wel met de opmerking dat dit gebruik “door het tegenwoordig taalgevoel (...) als onjuist [wordt] beschouwd”.

Toch komen dit soort zinnen nog steeds geregeld voor: ‘Ze is schijnbaar gaan wandelen, want anders was ze allang thuis geweest’ en ‘Waarom kan de een prima thuiswerken en komt de ander dan schijnbaar tot niets?’ De meeste woordenboeken geven dan ook aan dat blijkbaar en schijnbaar allebei voorkomen in de betekenis ‘klaarblijkelijk’.