Plaatshebben en plaatsvinden komen allebei eeuwenlang voor in het Nederlands. Plaatsvinden is al enkele decennia het gebruikelijkst. De werkwoorden betekenen allebei ‘gebeuren’, ‘gehouden/gevierd/gegeven worden’.

Stoplap?

In ons tijdschrift Onze Taal kwamen deze werkwoorden in de jaren veertig van de twintigste eeuw verschillende keren aan de orde. De toenmalige redactie vond plaatsvinden en plaatshebben lelijk, omdat deze werkwoorden zo algemeen en daardoor nietszeggend zijn.

In 1951 schreef de redactie: “En dan: een ongeval is gebeurd, een feest werd gevierd, de vergadering werd gehouden, het stoffelijk overschot werd ter aarde besteld, ja, in elk geval, waarin de taalstumpers - hoort u? ja, wij zijn boos - het werkwoord dat geen werkwoord is, plaats vinden gebruiken, is een ander, goed passend werkwoord mogelijk. Wie plaats vinden of plaats hebben gebruikt, getuigt van een diep beklagenswaardige taalarmoede, ja, van gebrek aan taalgevoel.”

Ook de taalpurist Charivarius (1870-1946) ergerde zich aan plaatshebben: hij noemde in zijn boek Is dat goed Nederlands? het werkwoord onder het kopje ‘Stoplappen en modetermen’. Ondanks alle bezwaren en boosheid is plaatsvinden een zeer gebruikelijk werkwoord geworden. 

Germanisme?

Plaatsvinden is ook weleens een germanisme genoemd. Het zou dan een rechtstreekse vertaling zijn van stattfinden en vervangen moeten worden door plaatshebben. In oudere naslagwerken, zoals het Woordenboek der Nederlandsche Taal en het standaardwerk De germanismen in de moderne Nederlandse woordenschat (1975), wordt plaatsvinden echter niet als germanisme bestempeld. Er is geen reden om aan te nemen dat het dat (geweest) is.

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.
https://onzetaal.nl/taalloket/vraag-stellen