Pensioen heeft drie betekenissen. Het is van oorsprong het woord voor de uitkering die je krijgt vanaf het moment dat je – vanwege je leeftijd – stopt met werken. Daarnaast kan het gebruikt worden om de periode aan te duiden waarin je pensioen ontvangt: ‘Ze heeft tijdens haar pensioen nog allerlei bestuurlijke taken gehad.’

En tot slot kan pensioen het moment aanduiden waarop je met pensioen gaat: ‘Hella wil na haar pensioen iets anders gaan doen.’ Die laatste betekenis is niet nieuw. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) noemt in 1920 – zij het zijdelings – al de betekenis “tijdstip waarop men gepensionneerd wordt”.

Het woord verlof heeft een vergelijkbare betekenisuitbreiding gehad. Oorspronkelijk betekende het ‘vergunning’, vervolgens ‘vergunning om voor enige tijd naar huis te gaan’, en nu vooral ‘tijd dat iemand verlof heeft’.

Klik op het tabblad ‘Achtergrond’ voor een antwoord op de vraag waarom pensioen een oe heeft en pensionering een o.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 2 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar

Bel 085 00 28 428 Bel 085 00 28 428

(gebruikelijke belkosten, geen extra kosten)

Of stel je vraag via social media of per mail

De oe en de o

In pensioen zit een oe en in pensionering een o. Dat komt doordat pensioen al in de veertiende eeuw uit het Frans is geleend. Het Franse woord was pension. Lange tijd – grofweg tot in de zestiende eeuw – kregen Franse woorden die op -on eindigden, in het Nederlands vaak een vorm op -oen. Dat is onder meer ook gebeurd bij citroen, limoen en fatsoen (in het Frans citron, limon en façon).

Het werkwoord pensioneren komt ook uit het Frans. Het Nederlands nam het Franse pensionner in de achttiende eeuw over. Blijkbaar is er nooit behoefte geweest om dit werkwoord aan te passen aan het al langer bestaande pensioen: het werd pensioneren, met een o.

Het gebeurt vaker dat sterk verwante woorden in vorm verschillen doordat ze in verschillende periodes zijn ontleend. Voorbeelden: akkoord - accorderen, spektakel - spectaculair, klassiek - classicisme, kalk - calcium.