Knoerthard kan betekenen dat iets van een hard materiaal is gemaakt, maar ook dat iets hard gáát (‘zich heel snel voortbeweegt’). Bijvoorbeeld: ‘De koekjes waren knoerthard’ en ‘Zij fietst altijd knoerthard.’

Knoert had aan het begin van de twintigste eeuw de betekenissen ‘stronk’, ‘bult’ en vanaf de jaren zestig ook ‘harde slag of stoot’ en ‘groot exemplaar’ (een knoert van een fout). Het woord is waarschijnlijk ontstaan uit de oudere vorm knoerst, dat ‘stronk, bonk’ betekende. De verdere herkomst van knoert is helaas onduidelijk. Mogelijk is er een verband met het Middelnederlandse cnor(re), dat ook ‘knoest, bult’ betekende.

Knoert- is sinds de jaren zestig in gebruik als versterking, zoals in knoerthard, knoertgoed en knoertslim

Er zijn nog meer manieren om aan te geven dat iets gemaakt is van een heel hard materiaal en/of zich heel snel kan voortbewegen en/of veel lawaai maakt:

  • beenhard
  • bikkelhard
  • glashard (vooral figuurlijk in glashard ontkennen)
  • ijzerhard
  • kanonhard
  • keihard
  • knalhard
  • knoeperhard (knoeper is ontstaan in de tweede helft van de 20ste eeuw, geïnspireerd op woorden als knoert en joekel)
  • kiezelhard
  • kneiterhard
  • knetterhard
  • kogelhard
  • loeihard
  • oerhard
  • plankhard
  • snoeihard
  • spijkerhard
  • staalhard
  • steenhard

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag