Een bewoner is iemand die 'ergens woont': dat kan in een bepaalde buurt of streek zijn ('bewoners van een achterbuurt', 'bewoners van het platteland'), in een gebouw ('de bewoners van dit pand'), in een gebied waarvan de grenzen niet vastliggen ('een bewoner van de woestijn'), enz. Ook de aarde heeft bewoners, geen inwoners.

Inwoner heeft een officiëlere klank. Dit woord wordt vooral geassocieerd met een plaats met duidelijke grenzen, meestal een dorp, een stad, een land of een provincie; het is min of meer synoniem met ingezetene. We hebben het over inwoners van Utrecht en inwoners van Nederland, en niet over bewoners daarvan. Tenzij het in een andere context wordt gebruikt, bijvoorbeeld: 'De Neanderthalers waren waarschijnlijk de eerste bewoners van Nederland.' Dan bedoel je het stuk grond dat we nu Nederland noemen, en de mensen die zich daar hadden gevestigd.

Het verschil is klein, maar in sommige contexten heeft het grote gevolgen. Zo zullen de meeste mensen 'de oudste bewoners van Nederland' opvatten alsof er naar de Neanderthalers verwezen wordt, en denken ze bij 'de oudste inwoners van Nederland' aan de oudste mensen die (nu) in Nederland wonen, de honderdplussers dus.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag