Almaar en alsmaar zijn synoniemen van elkaar, met de betekenis ‘steeds, voortdurend, altijd maar’. Je kunt beide woorden gebruiken in zinnen als:

  • Ze werkte lang door en het resultaat werd almaar beter.
  • Ze werkte lang door en het resultaat werd alsmaar beter.
  • De prijzen werden almaar hoger. 
  • De prijzen werden alsmaar hoger. 
  • Jij bent almaar aan het sporten.
  • Jij bent alsmaar aan het sporten.

Sommige taalgebruikers vinden almaar een nettere vorm dan alsmaar. Toch komt in het dagelijks taalgebruik alsmaar veel vaker voor dan almaar. De woordenboeken en spellinglijsten vermelden dan ook beide vormen. 

Geschiedenis

Oorspronkelijk werd al maar als twee losse woorden geschreven. Soms stond er nog een woord achter: al maar door, al maar voort, al maar toe. Aan het einde van de negentiende eeuw kwam almaar (als één woord) op schrift in gebruik. In een krant uit 1892 staat bijvoorbeeld: “Almaar meer hooi op de vork.”

Alsmaar is niet veel later opgekomen. In een krant uit 1916 staat bijvoorbeeld “Alsmaar meer Amerikaansche auto’s”. Het komt uit het Jiddisch. Het boekje Resten van een taal van H. Beem (1967) vermeldt dat als in het Jiddisch in de betekenis ‘telkens’ werd gebruikt. Het komt in deze betekenis van het Middelhoogduitse woord alleß en is volgens Beem “overgegaan in de Nederlandse volkstaal: als maar”. Alsmaar is dus niet almaar met een extra s, maar heeft een eigen herkomst. 

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag