De verkorte vorm van het voornaamwoord haar is oorspronkelijk ’r. Deze vorm is vergelijkbaar met onder meer ’k en ’m:

  1. ’k Weet niet goed wat je bedoelt.
  2. Ik heb ’m gisteren nog gezien.
  3. Ze hebben ’r tot voorzitster gekozen.

Daarnaast bestaat d’r. Die d zit oorspronkelijk niet in haar, maar is erbij gekomen doordat die in de uitspraak vaak gehoord werd, bijvoorbeeld na een n of een l:

  1. Ik zal ’r/d’r even bellen.
  2. Er zit iets aan ’r/d’r jas.

Die vorm d’r is vervolgens een eigen leven gaan leiden, en komt in informele schrijftaal inmiddels ook al enige tijd voor. Zowel ’r als d’r kan als persoonlijk voornaamwoord (zin 1 hierboven) én als bezittelijk voornaamwoord (zin 2) gebruikt worden.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag