belendend
naastgelegen, aangrenzend
Citaat
“Maar het fenomeen ‘bruine kroeg’ was mij, dankzij mijn vader, welbekend, en zo begreep ik wat Carmiggelt bedoelde als hij een man aan een bar beschreef die zich ‘nat hield als een belendend perceel’ (...).”
(Bron: Vrijwel niemand leest nog Carmiggelt. Ik ben met die man vergroeid als een klimop met een eik – Sylvia Witteman, de Volkskrant, 10 mei 2024)
Betekenis
ernaast gelegen, aangrenzend (vooral gezegd van gebouwen)
Uitspraak
buh-len-duhnt
Woordfeit
Belendend is het tegenwoordig deelwoord van het verouderde werkwoord belenden: ‘grenzen aan, liggen naast’. Dat is een afleiding van land: volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal betekende belenden oorspronkelijk “Met zijn land liggen naast het land van een ander, daaraan grenzen”.
Je komt belendend vooral tegen in combinaties als het belendende perceel of het belendende pand: ‘het gebouw ernaast’. In berichten over een brand lees je weleens dat de brandweer ervoor probeert te zorgen dat de brand niet overslaat naar de ‘belendende percelen’, door die panden nat te spuiten en nat te houden. Dat laatste is waar Carmiggelt in het citaat van Sylvia Witteman op zinspeelt.
Het enigszins clichématige gebruik van belendende percelen in berichtgeving over branden werd al in 1947 door Godfried Bomans op de hak genomen. In een fictief interview met een brandweerman vraagt de journalist: “En de huizen ernaast, brandmeester?” Waarop de brandmeester even glimlacht en dan zegt: “Ik meen u te begrijpen, u bedoelt de belendende percelen.”
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!