Waar komt de uitdrukking kijken alsof je je laatste oortje hebt versnoept vandaan en wat wordt ermee bedoeld?
Wie kijkt alsof hij zijn laatste oortje heeft versnoept, staat of zit er sip en verslagen bij.
Met oortje wordt hier verwezen naar een oud muntstuk, dat ongeveer een kwart stuiver waard was. Wie zijn laatste oortje 'versnoept' oftewel uitgegeven heeft, heeft helemaal niets meer. Daar word je niet vrolijk van.
F.A. Stoett vermeldt de zegswijze ook, maar spelt oordje, met een d. Oord betekende 'hoek'. De munt werd oordje genoemd omdat in de Middeleeuwen veel munten door een kruis in vier hoeken of oorden werden verdeeld. Oord(je) kreeg zo de betekenis 'een vierde deel van een munt'. Latere generaties kenden deze herkomst niet; zo kon de spelling oortje (met een t) in gebruik komen. Er zijn nog wel enkele samenstellingen waarin de d bewaard is gebleven. Zo betekent oordjedood spelen 'niets willen geven'. Een oordjedood was een benaming voor een gierigaard ('iemand die op een oordje dood bleef'). En een oordjeskaars was oorspronkelijk de benaming van een kaars die maar een oordje kostte. Later werd oordjeskaars ook een aanduiding voor iemand met een bleek en mager gezicht.
In het WNT komen meer zegswijzen met oordje voor, zoals 'Een oordje in 't zakje leggen om er een schelling uit te halen' ('een kleine som investeren en hopen op grote winst') en het vroeger in Vlaanderen voorkomende oordje gierig en stuiverke zot ('soms niets willen uitgeven, en dan ineens een veel grotere som verspillen').
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!