Waar komt de zegswijze in zijn sas zijn vandaan?
Wie in zijn sas is, is vrolijk en gelukkig.
Het is helaas onduidelijk waar het woord sas in deze uitdrukking vandaan komt. F.A. Stoett geeft als verklaring dat sas hier eigenlijk 'sperma' betekent, dat eerst in verband werd gebracht met levenskracht en later met een opgeruimd humeur. Het Groot Uitdrukkingenwoordenboek van Van Dale (2006) ziet niets in deze uitleg, en vermeldt alleen dat sas in in zijn sas zijn niet verklaard kan worden.
Volgens Franck's Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal (1912, bewerkt door N. van Wijk) betekent sas hier oorspronkelijk 'sluis' (vergelijk de plaatsnaam Sas van Gent). Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) vermeldt echter dat deze veronderstelling "weinig waarschijnlijk" is, omdat in zijn sas zijn ook voorkomt in oostelijke dialecten, terwijl die sas in de betekenis 'sluis' niet kennen.
Volgens het WNT is sas hier "wellicht hetzelfde woord als een der andere woorden sas", maar dat brengt ons ook niet verder, want sas kan volgens het WNT onder meer "snel verbrandend, al dan niet ontplofbaar mengsel", "palmhouten beitel" en "uitgespogen speeksel van een tabakspruimer" betekenen.
In het boekje Parels voor de zwijnen (2005) van H. Aalbrecht staat dat er misschien een verband is met het Bargoense woord sjaskelen (varianten sjaskeren en sasselen), dat 'zuipen, pimpelen' betekent. Dit gaat terug op het Hebreeuwse sjasjoon ('drinker'). Wellicht betekende in zijn sas oorspronkelijk dus 'vrolijk door dronkenschap'.