Waar komt de uitdrukking haar op je tanden hebben vandaan?
Wie haar op de tanden heeft, is assertief en staat dus zijn mannetje in een discussie of een woordenwisseling.
Volgens het Groot uitdrukkingenwoordenboek van Van Dale (2006) gaat deze uitdrukking terug op de gedachte dat het hebben van veel haar als een teken van kracht gold. Hoe meer lichaamshaar iemand had, hoe sterker men dacht dat hij was. Als iemands haar zelfs op een onmogelijke plaats als de tanden groeide, moest het wel een heel sterke persoon zijn. Ook F.A. Stoett ziet het meest in deze verklaring. Waarom de uitdrukking haar op de tanden hebben gebruikt wordt voor iemand die verbáál sterk is, wordt nergens verklaard. Misschien heeft deze uitdrukking betrekking op verbale vermogens gekregen omdat woorden bij het uitspreken nu eenmaal de tanden passeren, maar dat wordt nergens vermeld.
Het Woordenboek der Nederlandsche Taal vermeldt: "Hij (zij) heeft haar op de tanden: 'hij (zij) is onversaagd, onvervaard'; hier en daar (...) echter bepaaldelijk: 'die persoon durft zijn tegenpartij flink te woord te staan, durft flink van zich af te spreken, weet zich flink met woorden te weren'. Vergelijk Nieuwhoogduits Haare auf den Zähnen haben (...) en Ndl. haar om de kiezen hebben ((...) van eene vrouw: 'op bitsen, scherpen, ruwen toon van zich af spreken'); vergelijk daarnaast, met dezelfde beteekenis, Nieuwhoogduits Haare auf der Zunge haben (...)."
Er doen overigens nog meer verklaringen de ronde over het ontstaan van haar op je tanden hebben, maar die worden als onwaarschijnlijk gezien. Eentje is dat soldaten vroeger (vaak) grote snorren hadden; deze dappere mannen hadden dus 'haar op de tanden hangen'. Een andere verklaring is dat haar is afgeleid van het werkwoord haeren ('kijven'). 'Zij is haerig' werd gezegd van een 'twistzieke vrouw'. Het blijft onduidelijk hoe dit haerig in haar op de tanden terecht kon komen.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!