Waar komt het versje ‘Een mens lijdt dikwijls het meest door/van het lijden dat hij vreest’ vandaan?
Het is helaas niet bekend wie de dichter is van deze wijze uitspraak.
De columnist Nico Scheepmaker (1930-1990) is ooit naar de auteur op zoek gegaan; zijn zoektocht staat in het boek Het bolletje van IBM (1987). Er zijn trouwens vele variaties op deze regels. Veel mensen kennen het gedichtje als volgt:
Een mens lijdt dikwijls ’t meest
Door ’t lijden dat hij vreest
Doch dat nooit op komt dagen.
Zo heeft hij meer te dragen
Dan God te dragen geeft.
Soms aangevuld met:
Het leed dat is, drukt niet zo zwaar
Als vrees voor allerlei gevaar.
Doch komt het eens in huis,
Dan helpt God altijd weer
En geeft Hij kracht naar kruis.
In de loop der jaren hebben vele mensen zich afgevraagd wie deze regels heeft gedicht. De meestgenoemde namen zijn: D.R. Camphuysen, P.A. de Genestet, Jac. Revius, Nicolaas Beets, Guido Gezelle, Isaac da Costa, Christiaan Huygens en E. Laurillard. In het Letterkundig woordenboek van Noord en Zuid (1952) van K. ter Laan wordt het zonder meer toegeschreven aan Revius (1586-1658). Scheepmaker vond de overeenkomst met een Engels versje van (mogelijk) Thomas Chatterton (1752-1770) frappant:
Too often we suffer most sorely
and thereby feel most poorly
from dreaded aches and pains.
De leden van de Navorser (voorheen: Citatenvorser), een groep taal-, literatuur- en cultuurliefhebbers die via e-mail discussiëren over uiteenlopende taal- en letterkundige onderwerpen, hebben zich ook uitgebreid met deze kwestie beziggehouden. Enkele uitkomsten van die discussie:
- Sommigen kennen het versje van een scheurkalender, samengesteld door E. Laurillard (1830-1908). Dat Laurillard het in de kalender opnam, hoeft echter niet te betekenen dat hij het ook heeft geschreven.
- De gedachte achter het versje is al vaak verwoord, bijvoorbeeld door Montaigne (1533-1592): “Qui craint de souffrir, il souffre déjà de ce qu’il craint” (‘Wie het lijden vreest, lijdt al door wat hij vreest’) (Essais, boek III, 13; geciteerd naar Guerlac, “Citations françaises”, 1961, p. 23).
- Sommigen kennen het versje doordat de toenmalige minister-president De Geer het in 1939 in een radiotoespraak over een dreigende invasie door de Duitsers opzegde, maar het is zeker ouder. Het verhaal gaat trouwens dat De Geer deze regels ook heeft gebruikt in een radiotoespraak die een week voor de Duitse inval in 1940 werd uitgezonden, maar dit is volgens de Navorsers een onjuiste ‘collectieve herinnering’.
Tot slot wordt ook weleens de naam Nellie ten Have genoemd. Maar Nelly/Nellie ten Have had een kalligrafisch atelier in Amsterdam: ze schreef teksten op een mooie manier op, als een soort schilderijtjes. Haar naam onder het gedicht betekent dus niet dat zij de auteur is.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!