Waar komt een appelflauwte hebben vandaan?
Een appelflauwte hebben betekent 'een lichte flauwte krijgen', 'je wat draaierig voelen'. Van Dale (2005) vermeldt dat het vaak om een nepflauwte gaat. Als gezegd wordt dat iemand een appelflauwte had/kreeg, wordt dus vaak bedoeld dat hij zich nogal aanstelde.
Appelflauwte komt al in de achttiende eeuw voor. Waarschijnlijk werd er oorspronkelijk mee bedoeld dat de flauwte zo weinig voorstelde dat die door het eten van een appel al verholpen zou zijn. F.A. Stoett citeert de volgende uitspraak van Dodonaeus (een Vlaamse arts die in de zestiende eeuw leefde): "Alle appelen zijn goet den genen ['voor degenen'] die haest in onmacht vallen oft flaeuw van herten zijn."
Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands vermeldt dat appelflauwte ook weleens wordt verklaard als verbastering van apoplexie ('beroerte, hersenbloeding'). Apoplexie werd ook in de Engelse 'volkstaal' soms verbasterd; men sprak dan van appleplexie. Tegenwoordig wordt appleplexy in het Engels voor de grap gebruikt in de betekenis 'frustratie die men voelt als men erachter moet zien te komen hoe een iPhone, iPad of iPod (apparaten van Apple dus) werkt'.
Blij met deze uitleg?
Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!