Cooky, coleslaw, stoop, boss, dope en dollar – het Amerikaans-Engels kent vele leenwoorden uit het Nederlands. Minder bekend is dat er tot in de twintigste eeuw ten noorden en westen van New York zelfs nog een vorm van Nederlands werd gesproken, die wel bekendstond als ‘de Tawl’ – ook wel ‘Jersey Dutch’ genoemd. “Önze tâl äs lêx däuts”, luidde een fonetisch opgeschreven zinnetje: ‘Onze taal is laag Duits.’
Toen historicus Philip Dröge van dit merkwaardige dialect hoorde, besloot hij ter plekke te gaan kijken – op de fiets, zoals het een Nederlander betaamt – wat er nog van over was. Dat bleek niet veel te zijn. De laatste spreker was al in 1962 overleden, maar de ‘Tawl’ bleek wel nog herkenbaar in allerlei geografische benamingen, zoals Kinderhook, Donkerhook, Hackensack en Katsbaan.
Dröge reist langs al die plaatsen, spreekt er met mensen die van de taal op de hoogte waren en bezoekt een museum – waar blijkt dat de laatste twee sprekers van de Tawl jaren met elkaar in onmin hadden geleefd, en de taal dus niet hadden kunnen gebruiken. Een treurig einde voor het Nederlands in de VS.
De Tawl. Hoe de Nederlandse taal (bijna) Amerika veroverde is verschenen bij uitgeverij Spectrum.
Drie vragen aan Philip Dröge over De Tawl
Waarom moest dit boek er komen?
Het idee voor dit boek stamt al uit de tijd dat ik nog studeerde. Ik las toen in een boek over taalkunde een voetnoot over het Nederlands aan de Amerikaanse oostkust. Ik vond dat interessant, vooral omdat het totaal nieuw voor mij was en ik er verder niets over kon vinden. Pas lang na mijn afstuderen ontdekte ik dankzij een artikel in een Amerikaans blad dat er zelfs Nederlandstalige indianen geweest waren, dus mijn belangstelling groeide alleen maar.
Diezelfde fascinatie heeft me zoveel decennia later gedreven om De Tawl te gaan schrijven. Hoe kan het dat we collectief zijn vergeten dat New York en New Jersey zo lang nog Nederlandstalig zijn gebleven? Die vraag wilde ik heel graag beantwoorden.
Hoe was de ontvangst?
De recensies waren lovend en de media hebben veel aandacht aan mijn boek besteed. Ik heb ook een tournee door Nederland gemaakt, langs boekhandels en culturele verenigingen. Van Kerkrade tot Castricum – mensen vinden mijn aanpak boeiend, hoorde ik op die bijeenkomsten. Ik ben namelijk op een oranje fiets door het voormalige Nederlandstalige gebied gaan reizen, op zoek naar sporen van het verleden. Die fietstocht maakt het ook tot een soort road novel en dat heeft gewerkt, hoorde ik. Het is altijd een opluchting dat wat je als schrijver bedenkt, ook daadwerkelijk aanslaat bij je lezerspubliek.
Waren er ook lastige aspecten en/of specifieke uitdagingen bij het schrijven, en hoe heb je die opgelost?
Meer dan drie eeuwen geschiedenis beschrijven is best lastig, omdat het een enorme en onoverzichtelijke berg verhalen oplevert. Die moeten in een boek logisch op elkaar aansluiten; er dient iets van een rode draad te ontstaan. In Google Maps had ik 192 locaties opgeslagen die iets met die Nederlandstalige geschiedenis te maken hadden, dus ik moest naar heel veel verschillende plekken. Ook daarvoor was mijn fiets een handig vehikel – letterlijk – omdat het ding me in passend langzaam tempo door de geschiedenis loodste. Net als de Nederlandstalige Amerikanen drong ik steeds verder naar het noorden en westen door.
Waar ik voor wilde waken, was dat het geen ‘Hup Holland’-verhaal moest worden. De Nederlandstalige Amerikanen hebben indianen gedood en slaven gehouden. Dergelijke aspecten wilde ik heel graag ruimte geven in het boek, en ze confronteerden me met de minder prettige kanten van ‘onze' geschiedenis.