Page 32 - OnzeTaal_sept2020_HR
P. 32

DICHTPLAATSEN  INGMAR HEYTZE

            Dichter Ingmar Heytze over stijlfiguren, of ‘dichtplaatsen’, zoals hij ze ook wel noemt.



            De kantoorwijs






                   ichters zijn zelden kantoorklerken. Dat wil zeg-  Mia schrijven, Joris bellen, eindelijk
                   gen: ze zijn dat zelden in hun gedichten. In het   Het realisme leren van de meesten,
            D leven is het meestal een ander verhaal. In zijn     Rekeningen, huur, vernederingen
            poëzie is de dichter vaak maar al te blij om, al dan niet    Op kantoor. Maar joviale collega’s.
            tijdelijk, aan het systeemplafond te zijn ontsnapt. Frank   Allemaal getrouwd en kinderen.
            Koenegracht beschrijft een minder aangeharkt bestaan in   Die blonde ginder drinkt haar derde sherry.
            het gedicht ‘1975’, dat als volgt begint: “Het waren mooie
            jaren toen / de geest woei op bijeenkomsten / tijdens    Om met het mooiste af te sluiten: de onterecht bijna
            andermans kantooruren / bij versterkte tot zeer versterk-  vergeten J.C. van Schagen doet iets bijzonders met de
            te muziek.” Het einde is onvermijdelijk nesciaans: “Maar   kantoorwijs in het gedicht ‘Werkelijkheid’. De dichter
            uit de ledige hemel viel / de ontzaggelijke stropdas.”  transformeert een directeur tot een verwonderd kind,
               De ‘kantoorwijs’ is vaak ironiserend bedoeld, en dan is   met, althans bij mij, een diepe ontroering tot gevolg.
            Lévi Weemoedt nooit ver weg – zeker omdat hij de laatste
            jaren weer helemaal terug is. In de klassieker ‘Tikgeit’   Ik doe zaken
            schrijft hij vanaf strofe twee:                       ik heb een heel grote schrijftafel
                                                                  en mijn gezicht staat moeilijk
               ’k Had geen verantwoordelijk werk en ik stond      ik praat in een telefoon
               uren aan het raam, bestudeerde de klok             en ik heb een mijnheer
               en wachtte tot de koffie rond-                     die juffrouwtjes kan laten werken
               kwam, kneep de juffrouw, nam een slok,             en nog meer mijnheren
                                                                  de juffrouwtjes ruiken zo lekker
               at uit mijn neus, lulde uit mijn nek …             ze ruiken allemaal verschillend
               Ja, ’t was op kantoor daar lang niet gek!          de mijnheren zijn in grote jassen
                                                                  ik bloos er wel van
            De dichter kan dan wel op kantoor rondhangen, maar    het lijken wel Engelsen
            als hij er heimelijk niet boven staat, plaatst hij zichzelf    en ik begrijp niet, waarom ze doen wat ik vraag
            er toch minstens naast, zoals Leonard Nolens op een ver-
            velende vrijmibo in ‘Aanzoek’. Het einde gaat zo:




            MATTHIAS GIESEN




















      ONZE TAAL 2020  —  9












    32
   27   28   29   30   31   32   33   34   35   36