Iemand die anderen martelt, noem je meestal een folteraar of een beul.

Op het eerste gezicht lijkt het voor de hand te liggen dat een martelaar iemand is die zelf martelt. Normaal gesproken duidt -aar achter een werkwoordstam degene aan die de handeling verricht. Denk aan: handelaar, ondertitelaar en stotteraar

Martelaar heeft echter een andere oorsprong. Het is niet afgeleid van het werkwoord martelen, maar van het middeleeuws Latijnse woord martalus. Martalus was weer afgeleid van het Latijnse martyr, dat ook al ‘(geloofs)getuige, martelaar’ betekende. Het Latijn had matyr geleend uit het Grieks: martys betekende ‘getuige’. Martelaars zijn vaak personen die hun leven in de waagschaal stellen voor iets waarin ze geloven, en daarvoor zelfs gemarteld en vermoord worden. 

Toch komt martelaar weleens voor in de betekenis ‘iemand die mensen of dieren martelt’. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal schrijft al in 1913: “Niet geheel onbekend is martelaar in den zin van: iemand die martelt, kwelt, vooral gezegd van een dierenplager”.

Als er verwarring dreigt over de betekenis van martelaar, kun je ook van een gemartelde spreken als het gaat om iemand die gemarteld is.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag