Er zijn geen officiële regels voor het gebruik van voorzetsels; daarom zijn er soms twee (of nog meer) mogelijkheden. Er is bij voorzetsels vaak niet meer dan een indicatie van de betekenis aan te geven, of van het verband dat het voorzetsel uitdrukt.

Van leidt in de voorzetselcombinatie bang van onweer de ‘veroorzaker’ van de angst in, namelijk het onweer. Datzelfde gebruik van van zie je in bijvoorbeeld ‘De hond wordt gek van onweer’, ‘Ik ben niet vies van een lekker stuk taart’ en ‘Ik word heel blij van goede boeken.’

Voor in bang voor onweer drukt iets uit als ‘geconfronteerd met’. Vergelijkbare gevallen zijn bijvoorbeeld ‘Ze vluchtten voor het onweer’ en ‘Ik wilde graag schuilen voor het onweer.’

De bepaling met voor kan trouwens ook verwijzen naar datgene waar je ongerustheid zich op richt: ‘Hij was bang voor z’n hachje’; ‘Ik wil wel mee wandelen, maar ik ben bang voor m’n vorige maand geopereerde knie.’

Historische achtergrond

Vermoedelijk is bang voor de oudste vorm, maar bang van komt ook al minstens twee eeuwen voor.

Het Woordenboek der Nederlandsche Taal noemde bang zijn van iemand in 1898 “spreektaal”; het is dus niet altijd algemeen geaccepteerd geweest. Er zijn ook enkele (oudere) naslagwerken die bang van een gallicisme of anglicisme noemen. Of het Franse avoir peur de of het Engelse be afraid of echt van invloed is geweest, is moeilijk na te gaan.

Blij met deze uitleg?

Met een donatie van € 5 steun je Onze Taal. Bedankt!

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag