Hoe werkt dagelijkse communicatie?
Op zaterdag 28 september wordt in de uitzending van radioprogramma De Taalstaat bekendgemaakt welk boek de Taalboekenprijs 2024 wint. In de weken voor de uitreiking stellen we de vijf genomineerde boeken nog eens aan je voor. Vandaag als derde: Hoe werkt dagelijkse communicatie? — van Wyke Stommel en Tom Koole e.a. (awia-collectief).
Onze gesprekken zijn aan subtiele regels gebonden. Daar staan we niet zo vaak bij stil, maar het gekke is dat we die regels onbewust haarfijn aanvoelen. Zo weten we precies wanneer het juiste moment is om onze gesprekspartner in de rede te vallen, en snappen we dat die door ‘eeeh’ te zeggen aangeeft nog even aan het woord te willen blijven. We spreken in halve zinnen omdat we weten dat de ander vaak aan een half woord genoeg heeft, en naast dit alles interpreteren we tijdens een gesprek ook nog diens lichaamstaal.
In Hoe werkt dagelijkse communicatie? gaat een team gesprekswetenschappers van verschillende Nederlandse en buitenlandse universiteiten in op deze ongeschreven interactieregels, aan de hand van detailanalyses van allerlei soorten gesprekken, van alledaags tot formeel. Ze gaan overigens niet alleen in op die door ons onbewust aangevoelde gespreksregels, maar ook op de vraag hoe die in beroepsmatig gevoerde gesprekken ingezet kunnen worden door bijvoorbeeld juristen, medici en zorgverleners.
Hoe werkt dagelijkse communicatie? Gesprekken onder de microscoop van Wyke Stommel, Tom Koole e.a. (awia-collectief). Sterck & De Vreese, 176 blz. (€ 22,90). ISBN 978 94 6471121 9
Drie vragen aan Tom Koole over Hoe werkt dagelijkse communicatie?
Waarom moest dit boek er komen?
Dit boek moest er komen omdat maar weinigen in het Nederlands taalgebied bekend zijn met gesprekswetenschap. Gesprekswetenschappers werken intensief samen met maatschappelijke instellingen zoals ziekenhuizen en scholen voor onderzoek naar gespreksvoering, maar het vakgebied en de onderzoeksresultaten verdienen een bredere bekendheid.
Hoe was de ontvangst?
Positief! De Volkskrant en vakbladen schreven leuke recensies en interviews en een van ons werd kort geïnterviewd op Radio 1. Veel collega’s, studenten, vrienden en familieleden waren (natuurlijk) enthousiast en dat zijn best veel mensen bij dertien auteurs! Een uitgesproken positieve reactie kwam van schrijver Benny Lindelauf, die het boek heel goed geschreven en bovendien nuttig vond, juist voor hem als bedenker van dialogen. Hij heeft een mailtje geschreven naar Frits Spits van De Taalstaat om de redactie ervan te overtuigen aandacht aan ons boek te besteden. Dat heeft niet geholpen, helaas. Een beetje meer aandacht zou volgens de uitgever wel mogen.
Waren er ook lastige aspecten en/of specifieke uitdagingen bij het schrijven, en hoe heb je die opgelost?
Dit boek is geschreven door niet minder dan dertien verschillende auteurs en ieder hoofdstuk is door verschillende auteurs samen geschreven. Samenwerken in zo’n grote groep was soms best een uitdaging. Daarnaast was het een uitdaging om de opzet en de stijl van de verschillende hoofdstukken coherent te laten zijn. Daartoe hebben we met elkaar vooraf richtlijnen ontworpen, hebben we na het schrijven drie proeflezers uitgenodigd en hebben twee van ons een eindredactie uitgevoerd.
Leesfragment uit hoofdstuk 8, ‘Alle vragen sturen’ (p. 87-88)
Eén manier om een vraag te formuleren is door te beginnen met een vraagwoord zoals ‘waar’, ‘waarom’, ‘hoe’ of ‘wie’. Al deze vragen sturen naar een bepaald type antwoord. Een waar-vraag stuurt naar een locatie-antwoord, een waarom-vraag naar een reden, een hoe-vraag naar een manier en een wie-vraag stuurt naar een persoon. Gelukkig maar, want de vragensteller die een waar-vraag formuleert (‘waar heb ik mijn bril gelegd’?’), zal in de regel ook op zoek zijn naar locatie-informatie en maakt dan dus goed gebruik van dit sturende karakter van het vraagwoord. Dit laat ook zien dat er in principe niets mis mee is dat vragen sturen, en dat de kwestie niet is ‘stuurt de vraag of niet’, maar dat het erom gaat vast te stellen op welke manier de vraag stuurt en of dat een manier is die nuttig is voor het doel van de vraag.
Ook keuzevragen sturen. Als je iemand vraagt ‘wil je koffie of thee?’ dan stuurt die vraag naar één van beide antwoordopties ‘koffie’ of ‘thee’ en maakt de formulering van de vraag het lastiger om een antwoord te geven zoals ‘doe mij maar een glas water’. Ook hier is de kwestie niet of de vraag stuurt – want dat doet hij – maar of die sturing aansluit bij het doel van de vraag. Zoals we hebben gezien in hoofdstuk 6 leidde de wie-vraag ‘wie wilt u spreken’ van de 112-alarmcentrale niet tot gewenste antwoorden omdat de formulering van de vraag veronderstelt dat de bellers weten uit welke wie’s gekozen kan worden - en daarvan hadden ze meestal geen idee. Daarom werd deze vraag vervangen door de keuzevraag ‘wilt u politie, brandweer of ambulance’. Je kunt zeggen dat deze vraag sturender is dan de wie-vraag doordat hij de beller beperkt tot één van de drie antwoordopties, maar dat bleek juist erg nuttig te zijn voor het doel van de 112-meldkamer. Hierdoor kregen de centralisten antwoorden waar ze verder mee verder konden. Dus net als bij ‘waar heb ik mijn bril gelegd?’ is het fijn dat vragen sturen.
Lees hier nog een fragment
Bio
Het awia-collectief groepeert onderzoekers die van de studie van gesprekken hun beroep hebben gemaakt. Guusje Jol, Iris van der Scheer, Joyce Lamerichs, Lotte van Burgsteden, Marije van Braak, Mario Veen, Mieke Breukelman, Mike Huiskes, Myrte Gosen, Roel van Veen, Tessa van Charldorp, Tom Koole en Wyke Stommel zijn gefascineerd door de finesse en de geraffineerdheid van de regels van het gesprek.
Verder lezen/luisteren
- Een bespreking bij Netwerk Didactiek Nederlands
- Een bespreking bij de Volkskrant (helaas alleen voor abonnees)