Taalkundige Marten van der Meulen promoveerde begin 2023 op de rol van taaladviesboeken in de meningsvorming over taalregels en taalfouten. Wat ervaart de taalgemeenschap als fout, en waarom? Zijn Engelstalige proefschrift vormde de basis voor Het geheime leven van taalfouten, waarin hij uitpluist waarom we überhaupt taalregels hebben, en waarom we bepaalde taalverschijnselen afkeuren.
Die zoektocht vindt voor een groot deel plaats aan de hand van allerlei taalfouten. Bekende als groter als/dan, hun hebben, een aantal is/zijn en het gebruik van letterlijk komen voorbij, maar ook volkomen ‘vergeten’ taalfouten, oftewel dingen die ooit fout gevonden werden maar nu niet meer. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van te voorbarig (uitleg: voorbarig betekent al ‘te vroeg, te snel’, dus daar past te niet nog eens bij).
Hij bekijkt hoe taaladviezen in de loop der eeuwen onderbouwd werden en hoe inzichten uit de taalkunde daarin werden meegenomen. Hierdoor leren we ontzettend veel over hoe taal werkt – waardoor we dan ook weer beter snappen hoe mensen werken, aldus Van der Meulen.
Het geheime leven van taalfouten (hoe ze ontstaan en waarom ze standhouden). Sterck & De Vreese, 352 blz. (€ 27,50). ISBN 978 94 6471 156 1
Drie vragen aan Marten van der Meulen over Het geheime leven van taalfouten.
Waarom moest dit boek er komen?
Al snel tijdens mijn promotieonderzoek naar taalfouten realiseerde ik me dat ik ook buiten de wetenschap over dit onderwerp wilde vertellen. Ik wilde mensen laten zien dat taalfouten meer verdienen dan alleen maar ‘foei weg ermee’. Taalfouten zijn namelijk ontzettend interessant: ze leren ons over de werking van taal, de werking van de samenleving en nog veel meer.
De studie ervan is bovendien belangrijk, want hoe beter we snappen waarom mensen bepaalde fouten maken, hoe beter we die fouten kunnen proberen te vermijden. Combineer dat met mijn enorme enthousiasme over dit onderwerp, en je begrijpt waarom ik er een boek over wilde schrijven.
Hoe was de ontvangst?
De ontvangst was verrassend positief! Verrassend, omdat ik bang was dat veel mensen me meteen zouden wegzetten als ‘weer zo’n taalwetenschapper van wie alles mag’. Gelukkig begrepen mensen mijn boodschap. Ik kreeg heel veel leuke mailtjes van lezers, die er vaak kleine foutjes uit pikten (daar had ik ook expliciet om gevraagd), die nog meer vragen hadden, en die zeiden het boek interessant te vinden. Dat de Taalprof Peter-Arno Coppen in zijn recensie op Neerlandistiek zei dat het boek ‘niet ergens begint te vervelen’, was ook een mooie veer op mijn hoed.
Waren er ook lastige aspecten en/of specifieke uitdagingen bij het schrijven, en hoe heb je die opgelost?
Er waren twee uitdagingen. De eerste was om tijd te vinden, tussen het schrijven van een proefschrift, het krijgen van een kind, omgaan met corona en een verhuizing. Dat lukte uiteindelijk door af en toe op huizen te passen van vrienden in andere steden, en daar dan een week of langer intensief te schrijven.
Het tweede probleem was persoonlijker. Ik heb soms last van meta-ergeren. Dat betekent dat ik me soms erger aan de taalergernissen van de mensen waarover ik schrijf. Die meta-ergernis leidde soms tot iets te gespierd taalgebruik. Gelukkig had ik fijne meelezers, die me altijd voor de mildere optie deden kiezen.