Page 9 - OnzeTaal_sept2020_HR
P. 9

De grammatica van het Nederlands kent sowieso een      Er loopt dus een grammaticale scheidslijn tussen die-
            aantal constructies die je voor mensen kunt gebruiken   ren en planten. Een fraai voorbeeld daarvan vond ik in
            én voor dieren die dicht bij de mens staan. Misschien   het taalkundige werk van Helen de Hoop: je kunt een
            wel de bekendste hiervan is de constructie met z’n of   mens of een dier ‘bijten’, ‘slaan’ en ‘schoppen’, maar
            d’r: ‘Jan z’n fiets’, ‘Marijke d’r auto’. Mijn katje Lola   een plant (boom, struik, paddestoel) of een voorwerp
            heeft een speeltje in de vorm van een muis. Dat is ‘Lola   ‘bijten’, ‘slaan’ of ‘schoppen’ – dat is geen goed Neder-
            d’r speeltje’. Of: ‘de kat z’n speeltje’. Volgens de Alge-  lands. Je ‘bijt in’ een paddestoel, je ‘slaat tegen’ een
            mene Nederlandse Spraakkunst is deze constructie – de   boksbal, je ‘schopt tegen’ een boom. De grammatica wil
            officiële naam is ‘genitiefconstructie’ – alleen ‘nor-  graag dat bij dergelijke plantaardige of niet-levende ob-
            maal’ als het eerste element een mens of een dier is   jecten een voorzetsel gebruikt wordt tussen het werk-
            “waarmee men een zekere vertrouwdheid bezit”. Je   woord en het lijdend voorwerp.
            zegt dus liever niet ‘de boom z’n wortels’ of ‘de com-      Als je planten toch een beetje wilt vermenselijken,
            puter z’n beeldscherm’. En ook niet ‘de nachtegaal z’n   dan kan dat uiteraard altijd door metaforen te gebruiken.
            gezang’.                                         De afgelopen jaren maakte de Duitse boswachter Peter
                                                             Wohlleben furore met een boek, Het verborgen leven van
            DICHTERBIJ                                       bomen, dat gebaseerd is op één telkens terugkerende
            Nog een mooi – en misschien nog wel mooier – voor-  metafoor: Wohlleben kijkt naar bomen alsof het mensen
            beeld is hij en ze. Als een boer over een van zijn koeien   zijn. Bomen kunnen in zijn ogen ‘pijn hebben’, ‘in
            spreekt, kan hij ze gebruiken: ‘Ze staat in de wei.’ Maar   paniek raken’, ‘zweten’, ze kunnen ‘proeven’, ‘ruiken’,
            als een Nederlandse wandelaar een koe in de wei ziet   ‘voelen’ en zelfs ‘horen’. Dat zijn allemaal woorden die
            staan en daar iets over wil zeggen, zal het bijna altijd hij   je normaal alleen voor mensen en dieren gebruikt.
                                                                Heeft die metafoor (bomen lijken op mensen) ook nog
       En uiteraard heeft dit rasdier                        grammaticale gevolgen? Nauwelijks. Maar als je er echt
                                                             goed naar zoekt, vind je in de Nederlandse vertaling van
       ook een achternaam: Elcke van                         het boek een enkele keer weer dat gebruik van je in de
                                                             betekenis ‘men’:
       het Fort ’t Hemeltje.                                 -  Hoe doe je dat als boom?
                                                             -  Wat heb je aan extra voorraden [suiker – BvM] als je
                                                               je blad niet meer kunt afwerpen en de hele winter in
            zijn, zelfs als die wandelaar ook wel ziet dat het een koe   levensgevaar verkeert?
            is en geen stier. Voor dieren die we goed kennen, ge-
            bruiken we hij óf ze. Voor dieren die verder van ons af   Door dat je krijgen die bomen iets menselijks.
            staan alleen hij.
               Ook het ‘menselijke’ vraagwoord wie kan soms naar   SCHAAL
            een dier verwijzen. Als ik thuiskom en ik hoor mijn kat-  Talen maken – de ene meer dan de andere – in hun
            je Lola elders in het huis hongerig miauwen, zeg ik eer-  grammatica onderscheid tussen levende wezens en
            der ‘Wie hoor ik daar?’ dan ‘Wat hoor ik daar?’ Maar   niet-levende zaken. En binnen die groep van levende
            hoor ik een muis, dan zeg ik: ‘Wat hoor ik daar?’ Die   wezens maken ze vaak weer onderscheid tussen mensen
            muis staat verder van mij af.                    en andere levende wezens. Het is een mooi verglijdende
               Iets vergelijkbaars gebeurt er als je wie combineert   schaal:
            met een voorzetsel:
                                                               mens - dier dicht bij de mens - dier verder weg - plant
            -  de vrouw met wie ik …                           - voorwerp
            -  de vrouw waarmee ik …
            -  de kat waarmee ik …                           Hoe meer naar rechts, hoe verder het van ons af staat. Is
            -  de kat met wie ik …                           het een mens? Leeft het? Of is het een ding? Blijkbaar is
                                                             dat de manier waarop we kijken naar de wereld om ons
            De laatste combinatie in dit rijtje klinkt mij vreemd in   heen.                            
            de oren. ‘Lola is de kat met wie ik al veertien jaar een
            huishouden vorm.’ Nee, zo zou ik het niet zeggen. Ik
            zou zeggen ‘Lola is de kat waarmee …’.
               Toch zijn er mensen die met wie gebruiken als ze het   Spaans woordje voor
            over hun huisdier hebben. Iemand schrijft op internet,   ‘vertrouwdheid’
            in een in memoriam over haar hond: “Ze was ook de
            hond met wie ik voor het eerst ging showen op (inter)-   Net als het Nederlands maakt het Spaans in zijn
            nationale shows.” Voor deze vrouw is haar hond een   grammatica een onderscheid tussen dieren die dicht
            persoon: ze schrijft “met wie”. En zelfs een vrouw:   bij de mens staan en dieren die verder van de mens
            “ze”. En uiteraard heeft dit rasdier ook een achter-  af staan. Het Spaans heeft daar het mini-woordje a
            naam: Elcke van het Fort ’t Hemeltje.              voor:
               Al met al kun je aan dit soort grammaticale eigenaar-
            digheden zien dat er dieren zijn die dichter bij de mens      Veo a mi perro. ‘Ik zie mijn hond.’ (‘Ik-zie ‘a’ mijn   ONZE TAAL 2020  —  9
            staan dan andere dieren.                             hond’)
            PLANTEN                                            Bij onbekende dieren staat dat a er nooit:
            Een dier kun je dus soms grammaticaal als een mens
            behandelen. Bij planten, die verder van de mens af      Veo una cucaracha. ‘Ik zie een kakkerlak.’ (‘Ik-zie
            staan, lukt dat eigenlijk niet meer. Die behandel je   een kakkerlak’)
            grammaticaal hetzelfde als voorwerpen.                                                               9
   4   5   6   7   8   9   10   11   12   13   14