Page 28 - OnzeTaal_nov2018.indd
P. 28

DICHTPLAATSEN  INGMAR HEYTZE

            Dichter Ingmar Heytze over stijlfiguren, of ‘dichtplaatsen’, zoals hij ze ook wel noemt.



            De terugdraaiende wijs







                   ans Dorrestijn leidt op zijn debuutplaat Bofkont   rilt zij, maakt zich los,
                   (1974) een van zijn mooiste liedjes, ‘Lente’, als   snelt strak zwevend over de rivier terug,
            H volgt in: “Op de lagere school werd soms een in-
            structieve schoolfilm over de inpoldering van de Zuider-  remt sterk en neemt weer plaats op de boog
            zee teruggedraaid. Dan zag je alles omgekeerd gebeuren.   vlak naast je rustige oog.
            De boeren liepen achteruit, het pas gemaaide graan
            kwam met een ruk overeind, het land werd weer water,   Iets uitgebreider kan ook, zoals Willem Thies doet in
            het ei ging weer in de kip, enfin, je kunt het zo mooi   ‘Terug’, ook al een gedicht waarin een dode wordt her-
            maken als je zelf maar wilt.”                    dacht: “Met holle wangen zoog je rook uit de lucht, / een
               Daarmee is hij naamgever van de terugdraaiende wijs,   sigaret verlengde tussen je vingers”, zo begint het. Ver-
            een van de meest melancholieke dichtplaatsen om een   derop worden scherven weer een glas, en stromen ogen
            gedicht mee te stofferen. Het proces verloopt precies zo-  vol licht, enzovoort.
            als Dorrestijn schetst: je spoelt gewoon het narratief van      Deze dichtplaats werkt het best met grote verliezen
            het gedicht terug. Bij veel gedichten waarin dit succesvol   in de liefde en/of het leven; het is de gestolde wil om het
            wordt gedaan, ligt er een groot verlies aan het einde van   rad van de tijd terug te draaien zodat het verlies niet
            dat narratief – dus aan het begin van het gedicht. Frank   meer, of in ieder geval nog niet, geleden hoeft te wor-
            Koenegracht bezweert de dood in ‘Aan de overkant’ (“In   den. “Dit gedicht is andersom, / want alles is voorbij. /
            memoriam H.F.”, staat er cursief bij) als volgt:  Het wordt al lente en / ik moet weg van hier”, schrijft
                                                             Alexis de Roode in het gedicht waarvan de titel, ‘DAG
               Aan de overkant, bij de rietkraag             LIEFJE’, de laatste regel vormt. En Dorrestijn? Die dicht-
               onder de mooie blauwe lucht                   te zich alleen al onsterfelijk door de slotregels van zijn
                                                             lied: “Dan komt mijn liefste in wintertij / Als tranen stij-
               in de schietschijf                            gen naar mijn ogen / Waar ze één voor één verdrogen /
               staat de pijl stil. Maar na een tijdje        Weer rug’lings terug bij mij, bij mij”.




            MATTHIAS GIESEN
























      ONZE TAAL 2018  —  11












   28
   23   24   25   26   27   28   29   30   31   32   33