Zij is Vlaamse, hij Nederlander en beiden zijn succesauteur
“Het absurdisme zit bij Rob vooral in zijn stijl, in de vreemde sprongen, in de gedachtekronkels en ongewone taligheid van zijn personages”, zegt Lize Spit, als ik haar levenspartner Rob van Essen vraag hoe hij zijn befaamde bizarre plotwendingen toch zo geloofwaardig weet te presenteren.
“Hè ja,” grijnst Rob, “laten we elkaars vragen gaan beantwoorden. Dat is misschien ook veel beter” – een opmerking die het gesprek rechtstreeks zo’n absurdistisch universum in loodst. We bevinden ons in de woonkeuken aan een lange, mintgroene tafel waaraan gegeten wordt maar ook gewerkt, getuige de stekkerblokken met opladers eronder. Het hart, of beter gezegd het brein van hun Brusselse woning, want hier werden twee romans en een dichtbundel geconcipieerd.
Dan, serieuzer: “Het is vooral een kwestie van dosering; zo begon ik De goede zoon met iets alledaags, een ruzie bij de Albert Heijn-kassa. Als je de lezer eenmaal meehebt, kun je in plaats van rechts- of linksaf ook ineens omhóóggaan.”
Peperkont
Hoe zou je jouw stijl omschrijven, Lize?
“Helder, gedetailleerd.” Rob: “En het is vaak zo dat je Nederlandse lezers het Vlaams schattig vinden.” Lize: “Allez, schattig is niet het woord. Zachter misschien. Het is wel tof dat Nederlanders het zo graag horen. Omgekeerd zullen weinig Vlamingen het Nederlands schoon vinden, vanwege die harde klanken, al leer ik via Rob wel mooie oude Nederlandse zegswijzen, zoals mosterd na de maaltijd. Op schrift is het Nederlands wél milder. Neem de uitdrukking om de vijf botten: dat oogt beslist knokiger dan jullie equivalent om de haverklap, al verdwijnt dat effect weer een beetje bij de uitspraak. Franse leenwoorden als camion en frigo maken het Vlaams weer smeuïger.”
“We waren gewend dat boeken werden aangepast aan de Nederlandse markt,” vervolgt Lize, “maar Vlamingen schrijven steeds vaker in hun eigen taal nu ze merken dat daar in Nederland minder schrik voor is. In mijn debuutroman gebruikte ik bewust uitdrukkingen uit mijn geboortestreek zoals peperkont,” – ze wijst op een moedervlekje op haar bovenlip: “een beetje zoals dit maar dan groter” – “een woord dat ik zelfs nooit heb kunnen vinden in een Vlaams woordenboek. Verkavelingsvlaams noemen we dit tussentaaltje, dat tussen de lokale dialecten en het Standaardnederlands zweeft. Toch wil ik ook niet toegeven aan de angst niet begrepen te worden. Mensen kunnen altijd googelen – al moet er natuurlijk geen verwarring ontstaan. Zo weet ik dat we hier ‘parel’ voor jullie ‘kraal’ zeggen en dat een infinitief in het Nederlands van Nederland soms vooraf wordt gegaan door het woordje te (zoals in ‘Ik ben beginnen (te) schrijven’), iets wat ik overigens wel weer weglaat zodra ik uit eigen werk voordraag.”
Oelewapper
Hoe was jullie relatie tot taal vroeger?
Rob: “Ik ben geboren in de Randstad, maar groeide op in Twente en op de Veluwe, dus we hoorden er qua taal nooit helemaal bij. Op school spraken we ABN, en met leeftijdsgenootjes mengden we dit met Twents of Rijssens dialect – waardoor onze neefjes in het westen ons vaak niet verstonden.”
Lize: “Omdat mijn vader een in Vlaanderen opgegroeide Nederlander was, kon hij ineens ‘Ben je nou helemaal betoeterd’ of ‘oelewapper’ zeggen als hij boos was. Mijn ouders hechtten veel belang aan ABN, al kwam mijn moeder uit West-Vlaanderen en sprak men in Viersel, waar we opgroeiden, doorgaans een plat Kempisch dialect. Ze kregen vaak complimenten voor hoe netjes we spraken. Zo namen we de telefoon altijd op met: ‘Hallo, u spreekt met de familie Spit. Met wie spreek ik alstublieft?’” Rob lacht vertederd.
“Door de relatie met Rob maak ik me soms wel zorgen om mijn Vlaams. Dan hoor ik mezelf tegen vrienden ineens ‘bank’ en ‘je’ zeggen in plaats van ‘zetel’ en ‘u’, terwijl ik die je-vorm normaal gesproken alleen tegenover kinderen zou gebruiken. Ik probeer dat u nu tegenover Rob bewuster te hanteren om mijn talige identiteit te behouden.”
Rob: “Omgekeerd vond ik Lizes ‘Ik hou van u’ zowel intiem als afstandelijk tegelijk klinken. Toen we pas samen waren, moest ik wennen aan de taalverschillen, alsof er steeds kortsluiting optrad in mijn taalcentrum. In het Engels is een bank couch, maar Vlaams en Nederlands zijn eigenlijk dezelfde taal – en dan toch die verschillende woorden voor hetzelfde voorwerp! Nu zeg ik in een gedicht zelfs op z’n Vlaams: ‘Ik kan er niet mee lachen’, met mee in plaats van om. Dat ging gedachteloos en ik heb het laten staan.”
Stijlovereenkomsten
Rob leerde Lize beter kennen toen hij als ‘writer in residence’ in Brussel zat (waar zij woonde), en haar vroeg als meelezer voor een kort verhaal. Hij kreeg het terug met de nodige aantekeningen. Lize: “Grappig eigenlijk, dat ik dat toen durfde bij een schrijver die al veertien boeken had geschreven.”
Rob: “Er zaten heel goede opmerkingen tussen.”
Lize: “Op het einde werd het verhaal voor mij te veel een deurenkomedie.”
Rob: “Dat was precies wat ik beoogde.”
Lize, glimlachend: “Ik ontdekte toen hoe compromisloos en eigengereid je kunt zijn ten aanzien van je werk.”
Rob knikt: “Zo wist ik dat mijn roman Miniapolis niet jouw soort boek was, al heb je dat zo veel mogelijk binnen het genre meegelezen en geredigeerd. Aan elkaars smaak aanpassen, nee, zo ver gaat de invloed op elkaar niet.”
Lize: “Ik vind Rob sterk qua psychologie, personages en beelden, maar ik mis soms een strakke structuur, ik ben daar toch klassieker in. Bij dit boek dacht ik: allez, met deze verhaalelementen kun je het supermeeslepend maken; schrik het publiek niet af dat je erbij hebt gekregen na het winnen van de Librisprijs met De goede zoon. Maar je ging toch definitief voor het afschrikken.”
Rob: “Toch heb ik in De goede zoon net zulke rare afslagen gemaakt. Sommigen vonden dat ‘moederboek’ (waarin de hoofdpersoon over zijn moeder vertelt) dat erin verborgen zat prachtig, maar trokken de rest niet zo.”
Zijn er ook stijlovereenkomsten?
Lize: “Toen we iets kregen, zeiden mensen: ‘We snappen wel dat jullie geesten in elkaar klikken als puzzelstukjes.’ Een compliment. Ik herkende het ook wel, bijvoorbeeld in waar de humor zit in een tekst, in sommige beelden, de relativering van het drama ook.”
“Je hebt als auteur iets te pakken als je volledig authentiek kunt zijn, als mensen je stijl blind herkennen.”
Lize Spit
De spin Sebastiaan
Aan wie zijn jullie schatplichtig?
Rob, zonder aarzeling: “Aan Carmiggelt, Bomans, Reve en Nescio. De eerste drie vanwege hun helderheid en humor, bij Nescio kwam daar ook het element van vervoering bij. Die streef ik ook na, zonder zijn stijl te willen imiteren. Ik wil dat de lezer iets meemaakt, en zo verras ik mezelf ook. Ondanks de zwartekousenkerk waarbij mijn ouders waren aangesloten, sijpelde iets van de buitenwereld binnen via de openbare bibliotheek.
Een groot verschil met de grauwe, moralistische boekjes van W.G. van de Hulst die we thuis lazen! Bomans’ satirische Kopstukken, fake-interviews waarin opgeblazen types doorgeprikt werden, en ook bijvoorbeeld het plechtstatige en tegelijkertijd humoristisch-omineuze taalgebruik in Annie M.G. Schmidts De spin Sebastiaan (‘Binnen werd een moord gepleegd ...’) maakten diepe indruk op mij.”
En jij, Lize?
Lize: “Goh, ik vind het lastig om mezelf in een traditie te kaderen. Op de filmschool was ik vooral bezig met een camera, met techniek, waardoor het nu voelt alsof ik via een zijpoortje de literatuur ben binnengekomen. Het lezen van strips vroeger heeft me ongetwijfeld geholpen om met een minimum aan beelden een verhaal te vertellen. Soms zou ik wel iets van iemands stijl willen hebben, maar als ik die dan imiteer, voel ik mezelf meteen afdrijven van wat ik goed kan. Mijn ideaal: meng het impliciet sfeervolle van de filmtaal van Haneke met een snuifje onverschrokken Tarantino, en bak daar literatuur van. Voor mij was schrijven wel al vroeg een manier om me te onderscheiden van andere kinderen. Mijn allereerste verhaaltje gaf ik aan een leerkracht op wie ik verliefd was.”
Heeft Rob je tweede roman beïnvloed?
Rob: “Nee, want het verhaal was al rond toen ik Lize ontmoette.”
Lize: “Het was meer op redacteursniveau, zo van: deze alinea kan weg. Dingen waar je als schrijver van denkt: dat kan ik me niet permitteren want de lezer gaat verdwalen, terwijl je soms best harde ‘cuts’ kunt maken.”
Rob: “De lezer is, net als de kijker, meegegroeid met zijn tijd. Als je een recente film aan een publiek van vijftig jaar geleden zou vertonen, zou niemand er iets van begrijpen.”
En omgekeerd?
“Ik lees mee met Robs nieuwe roman, maar zit nu vooral in de fase dat ik aan de zijlijn sta om applaus te geven, opdat hij blijft doorfietsen.”
“Mijn ideale lezer is bereid mee te gaan met alle plotwendingen.”
Rob van Essen
Neiging tot pleasen
Geldt die hang naar eenvoud ook voor je poëzie, Rob, het genre waarmee je deze maand debuteert?
“Ja, het poëtische zit bij mij eerder in de combinatie van gedachten, sfeer en zinsritme dan in beeldspraak, waardoor sommigen mijn gedichten iets te parlando zouden kunnen vinden.”
Hoe verschillen poëzie en proza?
Lize: “Proza is onderhevig aan een tijdsframe: hoe structureer je het, waar plaats je de dialogen? Gedichten zijn meer ingekookt; door het vele herschrijven wordt het een verwerking van een verwerking van een verwerking en staat het eindresultaat verder af van het gevoel of de intentie waarmee je begon. Na de soms wat kritische opmerkingen over mijn tweede roman verlangde ik er ineens naar om terug te keren naar de poëzie waarmee mijn schrijverschap begon, een grotendeels onontgonnen terrein waarbinnen ik me nog wat onbevangener kan verplaatsen.”
Waar ging de kritiek over?
“Iemand vergeleek mijn boek qua structuur met een Netflix-serie, met ‘bingewatch’-literatuur. Het was inderdaad mijn intentie om een zowel spannend als literair boek te schrijven. De aandacht van de lezers houd je onder andere vast door een strakke tijdsstructurering. Een vorm van efficiëntie die je terugziet in mijn dagelijks leven, waar ik mijn uren en dagen liefst zo goed mogelijk plan.”
Rob: “Mijn ideale lezer is bereid mee tegaan met alle plotwendingen, al weet ik dat ik het hem of haar soms niet makkelijk maak. Iedereen is welkom, maar ik ga niet op mijn knieën zitten.”
Lize: “Daar verschillen we in; ik wil juist voorkomen dat lezers afhaken. Jij kunt als persoon tot ‘pleasen’ neigen, maar dat heb je in je werk totaal niet.”
Rob, tegenwerpend: “Toch ga ik er wel degelijk van uit dat lezers mijn keuzes interessant en mooi kunnen vinden.”
Lize: “Maar je voelt toch zelf ook dat je de lezer soms van A naar B brengt en dan ineens bij F of zelfs G uitkomt?”
Rob, hoofdschuddend: “Voor mij is dat gewoon C. Het gaat vaak niet eens bewust; het is meer een kwestie van toelaten. In het dagelijks leven ben ik ook minder van het vastleggen, omdat ik lang alleen heb gewoond en gewend was mijn eigen gang te gaan. Soms is een plotwending ook het gevolg van een technische ingreep: de pratende en zelfrijdende auto die in De goede zoon ineens letterlijk het verhaal binnenreed, bedacht ik om de rijbewijsloze hoofdpersoon met iemand te laten doorpraten nadat de chauffeur was uitgestapt. Die improvisatie pakte goed uit.”
Vertrouwen
Is in het dagelijks leven Lize eveneens de planner en laat jij je het liefst meevoeren?
Aarzelend: “Aangezien onze boeken onze persoonlijkheden weerspiegelen, zou je daaruit misschien onze onderlinge relatie kunnen afleiden.”
Gaat dat veranderen in de toekomst?
Lize: “Awel, we bezitten misschien dezelfde regenjas, fiets en schoenen, maar hebben toch echt onze eigen persoonlijkheden. Als ik meer ga loslaten, is dat omdat ik er na twee goed ontvangen romans vertrouwen in heb gekregen dat de lezer mij niet in de steek zal laten. Wel stimuleren we elkaars brein voortdurend met onze taligheid vol grapjes en woordspelingen.”
“Je hebt als auteur pas echt iets te pakken als je volledig authentiek kunt zijn, als mensen je stijl blind kunnen herkennen. Als ik uit onzekerheid ertoe neig een duurder woord te kiezen dan het eerste dat in me opwelt, verzet ik me daar dan ook tegen.”
Rob, knikkend: “Ja, dat hebben we gemeen.”
Lize Spit
(Viersel, 1988) behaalde in Brussel een master in scenarioschrijven en publiceerde daarna verhalen en gedichten. In 2013 won ze de schrijfwedstrijd Write Now!; in 2016 volgde haar succesvolle debuut Het smelt, waarmee ze onder meer De Bronzen Uil won. In 2020 volgde haar tweede roman, Ik ben er niet.
Rob van Essen
(Amstelveen, 1963) schrijft romans, verhalen en kronieken. Zijn roman De goede zoon werd in 2019 bekroond met de Libris Literatuur Prijs. Deze maand debuteert hij als dichter met de bundel Alleen de warme dagen waren echt.
Alsjeblieft!
Dit artikel uit het septembernummer (2022) van Onze Taal kreeg je cadeau.