“Ik ga je wat vertellen: ik heb het programma nooit gezien.” De Spaans-Nederlandse Melany – opgegroeid in Amsterdam, woonachtig in Madrid – is voor de camera geschoven om zich voor te stellen. In haar aanmeldvideo voor Lang leve de liefde valt ze meteen met de deur in huis: ze was niet bekend met de SBS6-show, waarin twee kandidaten vierentwintig uur lang op blind date gaan in een villa. Maar de titel van het programma sprak haar direct aan, en een bijzondere ervaring gaat ze nooit uit de weg. “Ik dacht van, hey, maybe ... Ik ben all for the experience, snap je.” Na een tijd op zichzelf is bovendien toch echt het moment aangebroken om haar liefde te delen met een zielsverwant, die bij voorkeur niet alleen “lief”, “knap” en “een beetje stout” is, maar ook “selfmade”. “Het heeft heel lang geduurd,” zegt Melany, “maar I’m ready.”
De trouwe Lang leve de liefde-kijker, daarentegen, bleek niet helemaal ready voor Melany. In de irritatie die afgelopen maart rondzong op sociale media zag zowel de redactie van de Veronica Superguide als die van RTL Boulevard aanleiding voor een smeuïg artikel, inclusief een kleine verzameling van getergde tweets. “Dat Engelse talking is really vervelend aan het worden, snap you?”, klonk het. En: “Alsjeblieft, just talk Nederlands.”
Sick!
Nu zien fans van realityprogramma’s vaker aanleiding om kandidaten te becommentariëren – dat lijkt simpelweg een onmisbaar onderdeel van het kijkplezier. Maar opvallend is wel hoe fel het verzet online klinkt wanneer er weer een (doorgaans jonge) kandidaat de revue passeert die graag aan het mixen slaat met Nederlands en Engels. Bronnen van ergernis waren in 2023 bijvoorbeeld Suus uit B&B vol liefde (“Nice! Sick! Ik ben echt stoked!”), Regna en Jennemie uit De bondgenoten (“I fucked it up too hoor, in die opdrachten”) en zo’n beetje de voltallige cast van Love Island (“Like ...”).
Krantenredacties zijn intussen goed bekend met boze lezersbrieven met dezelfde strekking als de gepikeerde tweets. In januari refereerde NRC-ombudsman Arjen Fortuin aan “de solide groep abonnees die zich stoort aan de verengelsing van zijn krant”. In de podcast Dat smaakt naar Meertens vertelde Het Parool-eindredacteur Rita Schroën onlangs dat een van de vaakst gehoorde ergernissen van lezers zich richt op het gebruik van Engelse woorden “waar het ook Nederlandse woorden hadden kunnen zijn”. Zelfs de jonge Kidsweek-lezers kregen vorig jaar de stelling voorgeschoteld: “Verbied het gebruik van onnodig Engels” (uit de koker van een van de redacteurs, die de opmars van het Engels zonde vond voor “al die mooie Nederlandse woorden die er al zijn en die we daardoor vergeten”). Onzin, reageerden de kinderen. Eentje schreef: “Iets verbieden wat veel mensen leuk vinden, vind ik echt heel raar. Thanks dat ik dit even mocht vertellen!”
Best handig
Hoe zit dat toch met die schijnbare behoefte van taalpuristen om het Nederlands ‘vrij’ van Engels te houden? Zijn de angsten voor verengelsing überhaupt terecht? En waarom – why! – slaat bij de (oudere) één met elk woordje Engels de ergernis toe, terwijl de (jongere) ander juist naar lieve lust talen blendt?
Te beginnen bij die eerste vraag. Dat is er eentje die de Vlaamse variatielinguïst Stef Grondelaers graag en vaak beantwoordt. Onlangs bijvoorbeeld nog, in voornoemde podcast van taalinstituut Meertens, waar hij werkzaam is als onderzoeker. De betreffende aflevering kreeg de titel ‘Taalverloedering’ mee. Een normatieve, negatieve aanduiding voor een heel natuurlijk fenomeen, vindt Grondelaers – taalverandering houd je niet tegen. We praten erover verder in een Zoomgesprek.
“Taal is hoe dan ook compleet variabel en veranderlijk”, zegt Grondelaers. “De neiging om een taal te willen bevriezen en beschermen, dat is wat men een standaardtaalideologie noemt: het idee dat er een taal moet zijn die zo mooi en uniform is, dat die een natie kan afdekken.” Vanuit dat idee is de standaardtaal ook ooit voortgekomen. Tot de zestiende eeuw bestonden er enkel regionale dialecten, maar met het uitvinden van de boekdrukkunst en een groeiende behoefte aan Bijbelvertalingen, bleek het toch best handig om een taal te hebben die door een heel land kon worden begrepen en gebruikt. Bij het creëren van die taal kwam direct een stukje ideologie om de hoek kijken: de standaardtaal werd onderdeel van de (zorgvuldig geconstrueerde) nationale identiteit. Grondelaers: “En met dat idee komt ook het verlangen om de taal ‘schoon’ te houden. Of ‘zuiver’.”
Kom je aan het Nederlands, zo lijkt het, dan kom je aan heel Nederland.
Typisch Nederlands
Die standaardtaalideologie werkt nog altijd door. Zo bezien is het niet gek dat in 2019 uit een onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau naar voren kwam dat we onze taal (niet Onze Taal, helaas) zien als typerend voor Nederland, meer nog dan de rood-wit-blauwe vlag of die mythische Elfstedentocht. Uit het onderzoek bleek ook dat Nederlanders – in de woorden van de Editie NL-redactie – “niet bepaald amused zijn met de verengelsing van onze taal”. Kom je aan het Nederlands, zo lijkt het, dan kom je aan heel Nederland.
Hoewel dat sentiment dus historisch goed te verklaren valt, blijft het belangrijk om stil te staan bij de nationalistische geschiedenis die erachter schuilgaat, vindt gepromoveerd taalwetenschapper en auteur van het boek English in the Netherlands Alison Edwards. Zij vreest voor een meer gepolariseerde houding tegenover het mixen van talen. “Attitudes jegens taal bestaan niet in een vacuüm,” stelt ze in een mail, “maar binnen een omvattender politiek klimaat.” Met de groei van rechts-nationalisme zou het veroordelen van Engels bijvoorbeeld ook kunnen toenemen. “Natuurlijk zijn niet alle mensen die sterke ideeën hebben over het gescheiden houden van talen rechts- nationalisten”, verduidelijkt Edwards. “Vaak zijn het onderwezen, goedbedoelende mensen, die hebben geleerd dat het gescheiden houden van talen het ‘juiste’ of ‘correcte’ is om te doen, en het is geenszins mijn bedoeling om die mensen te beledigen. Maar het zou goed zijn als er een breder besef ontstond van waar die ideeën over juistheid en correctheid oorspronkelijk vandaan komen.” Als je die chauvinistische wortels van taalpurisme niet voor ogen houdt, kom je misschien onbedoeld in een hoek terecht waar je eigenlijk niet wilt zijn.
Soulmate of zielsverwant
In other words: inherent verkeerd vinden deze taalkundigen taalvermenging helemaal niet. In veel opzichten kun je juist van een verrijking spreken, vindt Eline Zenner, universitair hoofddocent Nederlands aan de Katholieke Universiteit Leuven. “Het feit dat er Engelse woorden opduiken in het Nederlands – ja, dat is logisch”, zegt Zenner via Zoom. “Dat gebeurt bijvoorbeeld omdat er nieuwe zaken en concepten zijn die een nieuwe naam nodig hebben, die al bestaat in het Engels. Of er is zoiets als een soulmate en een zielsverwant: die drukken net niet helemaal hetzelfde uit. Soms staat het gebruik van het Engels je toe om daar bepaalde sociale boodschappen mee af te geven. Dus in die zin is het geen verarming – het is een verrijking, op lexicaal niveau.”
Daarbij lijkt onze taal aardig robuust als het aankomt op het incorporeren van woorden van ‘buiten’. “De academische opvatting is dat het gebruik van Engels in het Nederlands gewoonlijk vorm krijgt in stukjes of zinnetjes Engels die in een Nederlandse context worden ingevoegd, en niet zozeer in een herstructurering van de Nederlandse grammatica”, schrijft Edwards. (Denk: “Ik ben all for the experience, snap je?”) “En wanneer het gaat om individuele woorden – werkwoorden als chat of surf bijvoorbeeld – worden ze doorgaans aangepast aan de Nederlandse grammatica. Dan krijg je: ‘Ik was aan het chatten/surfen’, en niet: ‘Ik was aan het chatting/surfing.’”
Het Nederlands gaat echt niet ten onder aan een paar realitysterren die ‘oh my god’ blijven zeggen.
Hoe the fuck
Die aanpassingen gaan zo ver dat je de woorden al gauw kunt beschouwen als Nederlandse – of vernederlandste – woorden. Op soortgelijke wijze nemen we ook weleens een sjabloontje over dat we dan invullen op z’n Nederlands. “Sinds kort ben ik bezig met analyses van het f-woord”, vertelt Zenner, “en allerlei manieren waarop dat zich een weg vindt naar het Nederlands. Bijvoorbeeld in het sjabloon ‘vraagwoord + the fuck’: daarbij zie je dat we het Engelse patroon soms geheel in het Engels overnemen (‘who the fuck’, ‘how the fuck’), maar ook steeds meer gaan gebruiken met Nederlandse woorden (‘wie de fuck’, ‘hoe the fuck’). Over twee jaar weet wellicht niemand nog dat we die constructie ooit hebben overgenomen uit het Engels – dus waarom zouden we daar eigenlijk van wakker liggen?”
Taalwetenschappers zijn dan ook geneigd te zeggen dat deze leenconstructies geen bedreiging vormen voor de taalkundige structuur van het Nederlands, schrijft Edwards, zelfs al acht ze de kans aanzienlijk dat het gebruik van Engels onder Nederlandstaligen inderdaad aan het toenemen is. “Ondanks wat een hoop moord-en-brandschreeuwers je wellicht doen denken, is het Nederlands geen kleine, maar een middelgrote wereldtaal, die hier krachtig wordt ondersteund door het schoolsysteem, de overheid, bibliotheken en andere instituties. Het Nederlands gaat echt niet ten onder aan een paar realitysterren die oh my god blijven zeggen.”
Slecht getimede swag
Rest nog de vraag: waaróm gebruiken realitysterren – en met hen vele andere, voornamelijk jonge mensen – zo graag frasen als oh my god? Daar hebben we toch ‘gewoon’ onze homegrown alternatieven voor?
Het antwoord op die vraag draait opnieuw om identiteit, maar dan om die van een individu in plaats van die van een hele natie. “Een taal is eigenlijk een gereedschapskist om identiteit te bouwen”, legt Grondelaers uit. Verschillende accenten en talen worden – al dan niet bewust – gekoppeld aan verschillende imago’s. Engels staat wat dat betreft te boek als mondiale taal: als modern, stedelijk, cosmopolitan en jong. “Dus mensen geloven dat ze door veel Engels te gebruiken die uitstraling hebben.”
Dat kan werken: mix je je Engels goed, dan kom je vlot over; in touch met de nieuwste trends. Maar de plank misslaan is een reëel risico. Voor je het weet, lacht de gedroomde doelgroep je genadeloos uit wanneer je een slecht getimede swag in het gesprek gooit. Of je gebruikt zo veel Engels dat het eerder als geforceerd dan als vlot wordt ervaren. “Ik heb het wat dat betreft weleens over ‘harmonie’ gehad in een publicatie”, zegt Grondelaers. “Harmonie impliceert dat je je identiteit een beetje in proportie houdt met de identiteit van de ander. Als je gaat overstileren, als je zoveel Engels gaat gebruiken dat de ander zich afvraagt: waarom doet ze dit? – dan is het niet oké. Het moet natuurlijk blijven klinken; ik denk dat dat het criterium is.”
Misschien was Melany aan het overstileren geslagen. Of misschien liet de kijker zich gijzelen door een standaardtaalideologie. Waarschijnlijk ligt het antwoord daar ergens tussenin. Hoe het ook zij: Melany heeft die dag in de villa niet haar happily ever after gevonden, ook al was ze best tevreden met de man die haar was toebedeeld (“Dat hebben ze goed gedaan. Seriously! Because I was looking for somebody met een kleine baard”). Jammer, maar zo blijft er wel een deur open voor een herkansing. En met een beetje wederzijdse welwillendheid kan dan tussen Melany en de kijker – who knows! – tóch nog harmonie ontstaan.
Alsjeblieft!
Dit artikel uit het september/oktobernummer (2024) van Onze Taal kreeg je cadeau.