Mijn jongste zoon is al zijn hele leven dol op lasagne. Ik heb niet altijd zin om dat te maken, want het is nogal wat werk, maar ja, je jongste is je jongste. “Waarom is het eigenlijk zoveel werk?”, vroeg hij me eens, toen hij nog klein was. “Er gaan twéé soorten saus in,” legde ik uit, “bolognese en bechamelsaus.” Hij knikte.
Inmiddels is hij negentien, en nog steeds verzot op de feestelijke ovenschotel. Laatst stond hij nieuwsgierig toe te kijken hoe ik die aan het bereiden was. Ik roerde juist in de bechamel: boter, bloem, laurier, nootmuskaat en driekwart liter melk.
“Doe je er altijd zo veel melk in?”, vroeg mijn zoon verbaasd. “Ja,” antwoordde ik, “het is een grote ovenschaal, hè? Die bechamel gaat om en om met de bolognese en de lasagnevellen.” Hij zweeg even, en sprak toen aarzelend: “Maar waarom heet het dan ‘beetjemelksaus’?”
Hij is inmiddels bijna twee meter lang, maar op mijn tenen kon ik hem toch ontroerd omhelzen. Nadat hij mij blozend van gêne had weggeduwd, vertelde ik dat er niks was om zich voor te schamen. Als mensen een woord niet kennen, maakt hun brein er nu eenmaal vaak een woord van dat ze wél kennen.
Ik vertelde over hangmat, kattebelletje, scheurbuik en pakkie-an. En over de (Amerikaanse) man die van kinds af aan had horen zeggen: “Knowledge is power. France is bacon.” Kennis is macht. Frankrijk is spek.
Hij was het later, in voorkomende situaties, zelf ook gaan zeggen, op de stellige toon die hij kende. Niemand had er raar van opgekeken. Pas op hoge leeftijd kwam hij erachter dat “Kennis is macht” een uitspraak was van de zeventiende-eeuwse filosoof Francis Bacon.
Door deze anekdote getroost, at mijn zoon even later tevreden van zijn lasagne met grote hoeveelheden beetjemelksaus.
Toch jammer, dat hij het nu weet.
Alsjeblieft!
Deze column uit het juli/augustusnummer (2023) van Onze Taal kreeg je cadeau.