Taalkundige van een zelfverzonnen eilandenrijk
“Als ik ’s ochtends de krant lees,” zegt Rolandt Tweehuysen (1948), “zie ik soms een woord waarvan ik nog niet weet hoe je het in het Spokaans moet vertalen. Laatst nog: asielzoeker. Dat komt in het Nederlands toch veel voor, maar hoe zeg je dat in het Spokaans? Ik kan dan niet slapen voor ik dat dan in mijn woordenboek heb opgenomen: wygce-wóser.”
Heeft Spokanië wel veel asielzoekers? Op die vraag heeft Tweehuysen twee antwoorden en ze zijn allebei ‘nee’. “Nee,” zegt hij, “Spokanië ligt ver weg in de Atlantische Oceaan, dus bootjes komen er niet zomaar. En het is geen lid van de EU, dus ook op die manier komen er geen mensen binnen.” “En nee,” luidt zijn andere antwoord, “want Spokanië is het product van mijn eigen fantasie.”
Koning
Begin jaren zestig is die fantasie begonnen. Tweehuysen was toen een jongetje van twaalf. Er zijn meer kinderen van die leeftijd – opvallend vaak jongetjes – die hun eigen land met een eigen taal verzinnen. Maar voor de meeste kinderen is dat een bevlieging, iets waar ze misschien een jaar of twee aan besteden, maar wat ze daarna weer vergeten. Tweehuysen was ooit ook zo’n jongetje, maar hij is er inmiddels al meer dan zestig jaar mee bezig. Dat is uniek: waarschijnlijk is er niemand die ooit zo lang heeft gewerkt aan een eigen taal.
Er gaat bovendien volgens Tweehuysen geen dag voorbij dat hij niet aan Spokanië en zijn taal denkt. Momenteel heeft hij zijn in het Nederlands geschreven grammatica weer ter hand genomen voor een grondige herziening. Zo’n 2500 pagina’s heeft hij de afgelopen decennia al geschreven – die zijn te vinden via Tweehuysens website www.spocania.com – maar de laatste hoofdstukken zijn nog niet af.
Er zijn meer verschillen met andere bedenkers van landen. “Zij zijn er vaak zelf de koning. Ik ken Spokanië alleen als bezoeker, en door corona reis ik ook niet meer zo vaak.” Zo spreekt Tweehuysen naar eigen zeggen zijn eigen taal ook niet zo goed. “Mijn woordenschat is nogal beperkt. Huis-tuin-en-keukenzinnetjes kan ik over het algemeen zo produceren: ‘Tu farte kol?’ (‘Hoe gaat het met je?’). Of: ‘Ef bidale lelmo tof’ (‘Geef het zout eens aan’). Zulke dingen heb ik vaak ook al als kind bedacht. Maar als het over specialistische begrippen gaat, wordt het lastiger. Dan moet ik het opzoeken.”
Kunstwerk
Hoe moeten we dit gigantische project – een taal met een grammatica en een zeer omvangrijk woordenboek, en een land waar zeven miljoen mensen wonen, die die taal dagelijks gebruiken – begrijpen? “Ik zie het als een kunstwerk”, zegt Joost den Haan, Tweehuysens man, met wie hij ook al decennia samenwerkt in een vertaal- en redactiebureau. “Daar kan ik me wel in vinden”, zegt Tweehuysen.
Den Haan schreef in 1999 ook mee aan een door de bekende reisboekuitgeverij Gottmer uitgebrachte gids, Spokanië: Berref, waarin de bezienswaardigheden van het grootste eiland (Berref) worden beschreven. “Joost beschreef vooral wat mij daar persoonlijk aan avonturen was overkomen”, zegt Tweehuysen. “Ik moest dan soms wat afzwakken, want het moest wel realistisch blijven.” Dat is een kenmerk van Tweehuysens taal en land: het had allemaal waar kúnnen zijn, als er ten zuidwesten van Ierland inderdaad een eilandenrijkje had gelegen.
Vijf bekende Spokaanse spreekwoordenBâr luft tjokâs ur tjokâs luft bâr ‘Soort zoekt soort’ (letterlijk: ‘Boter bij brood en brood bij boter’). Ef vildul melde furt ef axos ‘Het is zover’ (letterlijk: ‘De boom is voor de bijl’). Do vlemóte ef renðe ‘Hij heeft de plaat gepoetst’ (letterlijk: ‘Hij heeft het rund geslacht’; ð staat voor de klank th zoals in het Engelse these). Hôm miprue, stus poire kelot velk ‘Blaffende honden bijten niet’ (gezegde uit de vijftiende eeuw; letterlijk: ‘Wie braakt, leeft tenminste nog’). Mittof melde ef knociys fes ef frotiyn ‘Dat is het hele eiereneten’ (letterlijk: ‘Dat zijn de botten in het lichaam’). |
Worst
Spokanië: Berref was helaas minder succesvol dan het boek dat Tweehuysen in 1982 uitbracht: Uit in Spokanië – nooit weg. Dat boek zorgde voor televisieoptredens en stukken in kranten. Enige tijd was Spokanië een begrip. “De Tilburgse middenstand organiseerde geheel buiten mijn weten een Spokanische week. Daar verkochten ze dan zogenaamd Spokanische worst. Ik was daar boos over: het was gewoon Brabantse worst!”
Het is mogelijk dat de aandacht voor het Spokaans in de media indertijd de inmiddels beroemde schrijver Ilja Leonard Pfeijffer heeft geïnspireerd. Ook die bedacht, aan het begin van de jaren tachtig, als jongetje op de middelbare school een eigen taal en een eigen land, en noemde die Mocaans en Mocanië. Pfeijffer werkt voorzover bekend sinds zijn jeugd niet meer aan zijn Mocaans.
Spreektaal
De publieke aandacht ging meestal uit naar het land Spokanië, maar voor Tweehuysen ligt de kern bij de taal. Het land heeft hij vooral bedacht omdat je volgens hem een taal pas goed kunt begrijpen als je weet wie haar spreekt.
De gigantische omvang maakt het ook een in zekere zin hopeloos project: in je eentje kun je niet tijdens één leven doen wat vele generaties van miljoenen mensen tot stand brengen. Terwijl jij bezig bent met de reconstructie van het Oudspokaans, moeten er ondertussen nieuwe woorden worden bedacht voor fenomenen in het dagelijks leven. Het woord voor smartphone is portariy (“eigenlijk een oud woord voor telefoon maar nu weer in gebruik”) en dat voor klimaatontkenner ityro-wa’érer. Ook de taalkundige analyse verandert: “Ik heb in eerdere versies van mijn grammatica de woordvolgorde beschreven als heel vast. Dat is in de schrijftaal ook wel zo, maar ik hield indertijd te weinig rekening met de spreektaal. Die is veel losser.”
Slapeloze nacht
Tweehuysen, die zelf taalkundige is – hij ontmoette Den Haan toen ze allebei Zweeds studeerden – betreurt dat collega’s niet meer belangstelling voor zijn taal hebben getoond. “Ik gaf in het verleden weleens lezingen en dan werd er gezegd dat bepaalde constructies echt niet konden. In het Spokaans staat het werkwoord bijvoorbeeld vooraan in de zin bij toekomende tijd, in het midden bij tegenwoordige tijd en achteraan bij verleden tijd. Collega’s zeggen dan dat dit niet kan, dat geen enkele taal dat heeft. Maar of het echt niet kan, is eigenlijk nooit onderzocht.”
Groepen taalkundestudenten van verschillende universiteiten zijn wél altijd geïnteresseerd. Tweehuysen werd de afgelopen jaren onder andere in Leiden, Utrecht en Nijmegen uitgenodigd door studentenverenigingen die enthousiast waren over een taal die normaliter niet op het programma staat. Ook gaf hij af en toe een gastles aan het een middelbare school in Den Haag. “Voor culturele en kunstzinnige vorming moesten de leerlingen dan zelf iets verzinnen en ik besprak dan met ze of het in de Spokanische cultuur past. Jongetjes maakten vaak voetbalclubs, inclusief de clubkleuren en de shirts. Ik ben zelf niet geïnteresseerd in sport, dus dat zijn welkome aanvullingen. Die ontwerpen neem ik dan op in mijn Spokanisch Archief. Weer een slapeloze nacht minder.”
Zeven andere gemaakte talen
Er zijn volgens sommige schattingen zo’n zevenduizend talen op de wereld, maar er zijn altijd mensen die dat – net als Rolandt Tweehuysen – nog niet genoeg vinden. Om allerlei redenen zijn er in de afgelopen eeuwen nieuwe talen ontworpen: om beter de goddelijke waarheid te kunnen uitdrukken, om internationaal of zelfs interplanetair te kunnen communiceren, om er geld mee te verdienen of eenvoudigweg voor de lol. Volgens sommige schattingen zal in de eenentwintigste eeuw het aantal bedachte talen het aantal ‘natuurlijk’ ontstane talen overstijgen. Hier zeven van die talen – met evenzoveel bedenkers.
Alsjeblieft!
Dit artikel uit het themanummer over de maakbaarheid van taal kreeg je cadeau.