“Een andere taal is een andere wereld”
“Je moet aan de bak, Finkers!” Zo spoorde cabaretier Erik van Muiswinkel zijn Almelose collega Herman Finkers een paar jaar geleden aan om een Twentse vertaling te maken van Le petit prince, het beroemde sprookje van Antoine de Saint-Exupéry over een piloot die na een noodlanding in de Sahara een klein ventje van een andere planeet ontmoet. Van Muiswinkel is enorm gefascineerd door dat verhaal. Onlangs publiceerde hij er een nieuwe Nederlandse vertaling van, en hij schreef er een boek over. Le petit prince is inmiddels beschikbaar in ruim vijfhonderd (streek)talen, waaronder het Gronings, het Drents, het Limburgs en het Amsterdams, en volgens Van Muiswinkel kon het Twents niet achterblijven. Uiteindelijk ging Finkers aan de slag, en vorig jaar verscheen dan Et heanige preenske, tegelijk met een door de vertaler ingesproken luisterboek.
Was jij net zo’n fan van Le petit prince als Van Muiswinkel?
Finkers: “Als ik heel eerlijk ben, ben ik er pas tijdens het vertalen aan verslingerd geraakt. Ik heb het boek net als veel anderen op de eindexamenlijst Frans gehad, maar de diepere betekenis ging het ene oor – eh ... oog – in en het andere weer uit. Er wordt weleens gezegd dat vertalen de beste manier van lezen is; ik heb gemerkt dat dat inderdaad zo is.”
Apenbroodbomen
Wat ontdekte je allemaal in het verhaal?
“Heel veel. De kleine prins vertelt bijvoorbeeld over de apenbroodbomen die op zijn planeet groeien, en die daar de hele zaak overwoekeren (bewassen in het Twents) – tenzij je de eerste sprieten die opduiken onmiddellijk uitrukt. Le petit prince is geschreven in 1943, midden in de Tweede Wereldoorlog, en die apenbroodbomen verwijzen naar het fascisme. Dat is natuurlijk weer actueel, na de jongste verkiezingen in Nederland. Allerlei dingen worden nu genormaliseerd, en als je daar niet meteen wat aan doet, worden de geesten weer rijp gemaakt voor uitwassen.”
“Het verhaal blijft ook enorm hangen. Er komen allerlei figuren in voor die ergens voor staan, zoals de lantaarnopsteker, die zich nauwgezet aan de voorschriften houdt, ook als die onzinnig zijn. Het komt geregeld voor dat ik denk: kijk, daar heb je een lantaarnopsteker.”
Heb je rechtstreeks uit het Frans vertaald?
“Ja, maar daarna ben ik ook naar andere vertalingen gaan kijken, vooral naar de versie in het Münsterlands, een dialect dat in Duitsland wordt gesproken. Dat is ook een Nedersaksisch dialect, net als het Twents. Het voordeel daarvan was dat ik los kon komen van het Nederlands – dat ik kon voorkomen dat er in mijn Twents te veel Nederlands zou doorschemeren. Daarom heb ik me ook telkens afgevraagd: hoe zouden mijn ouders, grootouders en buren het gezegd hebben? Want het Twents heeft geen schrijftraditie; het is een spreektaal. Neem de eerste zin uit De kleine prins:
Toen ik zes was, zag ik eens een schitterende prent in een boek over het oerwoud, getiteld Echt gebeurde verhalen.
Als ik dat woord voor woord in het Twents had vertaald, was er iets komen te staan wat mijn vader en moeder nooit gezegd zouden hebben. Ik heb ervan gemaakt:
Ik was zes joar oald. En op ’n moal zag ik ’n merakels mooi pleatke stoan, in ’n book oawer et oerwoud. Woar gebuurde verhalen hetten dat book.
Door de losse zinnen waarin ik het heb opgedeeld, kreeg ik er het ritme en de vertelmuziek in die bij het Twents past.”
Het Twents heeft geen officiële spelling. Hoe heb je dat opgelost?
“Er zijn wel allerlei spellingsystemen geweest, waaronder dat van de Twentse Bijbelvertaling door Anne van der Meiden. Maar ook die spelling was niet compleet. Uiteindelijk heb ik die zelf afgemaakt.”
Gevoelens overdragen gaat nu eenmaal het nauwkeurigst in de taal waarin je bent opgevoed.
Uitgestorven
Je zou zeggen: Twentenaren kunnen heel goed Nederlands lezen. Waarom heb je Le petit prince in het Twents vertaald?
Lachend: “Allereerst dus vanwege het gedram van Van Muiswinkel. Maar het ging mij natuurlijk om iets anders. Er zijn nog altijd Twentenaren die je in het Twents beter kunt aanspreken dan in het Nederlands. Gevoelens overdragen gaat nu eenmaal het nauwkeurigst in de taal waarin je bent opgevoed. Als ik bij het schrijven van een voorstelling of een liedje in het Nederlands even vastloop, schakel ik weleens terug naar het Twents, en dan kom ik op nieuwe vondsten, die ik dan weer vertaal naar het Nederlands.”
Wilde je met deze vertaling ook het Twents in het zonnetje zetten?
“Ja, zeker. Ik maak me zorgen om het Twents. Het is in één generatie vrijwel uitgestorven. Ik zie wat dat betreft veel overeenkomsten met het Nederlands en hoe het daarmee gaat. Jongeren gebruiken nu niet alleen Engelse wóórden in hun Nederlands, maar ook al complete Engelse zinnen. Ik geloof echt dat het Nederlands het gevaar loopt te verdwijnen. En dat vind ik erg. Meertaligheid is een rijkdom voor de geest. Een andere taal is een andere wereld, en door al die verschillende werelden in je hoofd kun je beter over iets nadenken.”
Welke extra’s biedt de wereld van het Twents?
“In het Twents hoor je bijvoorbeeld verschil tussen mannelijke en vrouwelijke woorden. Naast de lidwoorden worden ook de bijvoeglijke naamwoorden mannelijk of vrouwelijk verbogen. De witte stoet slaat op het witbrood als stof, maar den witten stoeten op een specifiek exemplaar van witbrood, op het ding. En de slot-n klinkt in het Twents wat Franser. Je zegt niet ‘Jan’, maar meer ‘Jã’, als in ‘Jean’. Typisch Twents zijn ook samentrekkingen, zoals in ‘Heb iej et den dokter zeg?’, waarbij dat ‘Heb iej et den’ (‘Heb je het de’) klinkt als één woord: ‘Hejtn dokter zeg?’, gespeld als ‘He’j ’t n dokter zeg?’ Ik vind dat allemaal mooi, wat natuurlijk een subjectief begrip is, maar voor mij is schoonheid wel degelijk een element dat veel waarde heeft als het om taal gaat.”
Woordspelingen
Heb je het idee dat je grappiger bent in het Twents?
“O, daar heb ik nog nooit over nagedacht. Het Twents is iets omzichtiger en eufemistischer dan het Nederlands; misschien speelt dat een rol. In De kleine prins heeft Van Muiswinkel de zin ‘Le petit prince était déçu’ vertaald met ‘De kleine prins was teleurgesteld.’ Dat zeg je liever niet in het Twents. Ik heb ervan gemaakt: ‘har der meer van verwocht’ (‘had er meer van verwacht’). Misschien past dat indirecte, wat ingehoudene, wel bij mij en mijn stijl als cabaretier.”
Je hebt de naam veel woordspelingen te gebruiken. Tegelijk zeg je weleens dat je er een hekel aan hebt.
“Het valt wel mee met die hoeveelheid. Vaak is wat een woordspeling wordt genoemd in wezen een gedachtekronkel. Als het over mijn woordspelingen gaat, hoor je bijvoorbeeld regelmatig deze: ‘Ik ben niet getrouwd, mijn schoonouders konden geen kinderen krijgen.’ Maar dat is geen woordspeling: ik speel niet met een duidelijk onbedoelde andere betekenis die een woord in het Nederlands kan hebben.”
“Sommige woordspelingen, echte woordspelingen dus, hebben wel iets. Ik heb Amsterdam ooit ‘het Gordon en Somorra van Nederland’ genoemd – die vond ik best leuk. Maar vaak zijn woordspelingen flauw. Toch is elke cabaretier ertoe veroordeeld, omdat het publiek er het hardst om lacht. De kunst is om ze dan wel te gebruiken, maar er een draai aan te geven. In mijn lied ‘Elfstedentocht’ zit een heel voor de hand liggende woordspeling: ‘Tjibbe, Sjoerd en Wibbe zaten mooi te klooien / Zijn in een wak gereden / Volledig overleden / Zo heb je ’t over Friezen / Zo heb je ’t over dooien’. Ik dacht: die moet er nog uit, maar bij de try-out lag de zaal dubbel van het lachen. Toen heb ik ’m erin gelaten, maar ik zei vooraf telkens wel dat ik dit lied wilde gebruiken om even te kijken wat voor niveau mijn publiek heeft.”
Zijstraat
Broed je lang op zulke gedachtekronkels? Of dringen ze zich vanzelf aan je op?
“Ik heb al snel dat als er iets gebeurt, mijn gedachten opeens een heel andere richting uit gaan. Dan wil ik aan het begin van een optreden zeggen dat ik er zin in heb, maar dan schiet me meteen als vervolg te binnen: ‘maar ik moet eerst nog optreden’. Iemand heeft eens tegen me gezegd: in de meeste conferences weet je wel zo ongeveer waar het heen gaat, maar bij jou komt er altijd opeens iemand vanuit een zijstraat erdoorheen fietsen. Zo werkt dat wel bij mij, ja. Je zou kunnen zeggen dat ik van mijn handicap mijn beroep heb gemaakt.”
Het komt dan ook aan op bijvoorbeeld een goede timing. Oefen je daarop?
“Nee. Als ik op het podium sta, gaat het vanzelf. Je zegt iets, het publiek reageert en daar baseer je de timing van je reactie op. Je zou het kunnen vergelijken met sport: je slaat een bal, die komt terug en afhankelijk van hoe dat gebeurt, bepaal jij hoe hard je loopt. Maar ik hou helemaal niet van sport; ik vergelijk het liever met vrijen.”
Hoe scherp mogen je grappen zijn?
“Het gaat mij erom: als het maar leuk is. Ik hoor vaak: we vinden jou zo goed want jij bent nooit kwetsend. Inderdaad hou ik er niet van om mensen naar beneden te lachen – zelfspot vind ik veel mooier en veel effectiever. Maar ik heb toch ook best pittige opmerkingen, alleen komt het bij mij altijd aardig over. Ik heb dat ook met honden. Laatst had de hond van de buren bij ons een kip te pakken. Ik kwam boos op hem af met een stok, maar de hond dacht dat ik wilde spelen.”
Reve
Maak je in het woke klimaat van tegenwoordig andere grappen dan voorheen?
“Je ontkomt daar soms niet aan. De eerste druk van mijn kerststripverhaal Kroamschudd’n in Mariaparochie verscheen in 1990. Daarin zie je een Chinees op bezoek komen bij het pasgeboren kindje Jezus; hij zegt: ‘En ik ben de Chinees. Ik dacht: het is echt hondenweer, dus ik heb wat babi pangang meegebracht.’ Toen er vorig jaar een heruitgave van dat boek kwam, zei de uitgever: dat kun je tegenwoordig zo niet meer doen. Toen heb ik deze uitspraak van de Chinees in de mond gelegd van een zwarte man die op bezoek komt, en pas daarná de Chinees laten opdraven, en hem laten zeggen: ‘Die tekst is eigenlijk van mij. Maar dat zou te veel een stereotype zijn. Dat kan niet meer in deze tijd.’ Op deze manier speelde ik er wat mee. Als je echt helemaal correct moet zijn, en er de humor uit moet halen – dat zou heel erg zijn.”
Wie zijn jouw voorbeelden?
“Over speelsheid en humor gesproken: natuurlijk Toon Hermans, maar ook Annie M.G. Schmidt, Hans Dorrestijn, Brigitte Kaandorp en Jeroen van Merwijk. En als het om poëzie gaat Willem Wilmink. Vooral ben ik een groot liefhebber van Gerard Reve. Er zit amper verhaal in, maar hij schrijft zo fantastisch mooi. Het heeft iets heel tragisch, dat lucht nodig heeft, en die lucht krijgt het door zijn geweldige ironie en humor. Reves vrije, geestige en ondogmatische omgang met het rooms-katholieke geloof spreekt mij ook enorm aan. In Nader tot U schrijft hij: ‘de Liefde, en God, dat zijn twee woorden voor één en hetzelfde, onderling vervangbaar, en identiek. Als je het opschrijft, staat het meteen op papier ook.’ Dat is briljant. Zonder die tweede zin was het iets onverteerbaars geweest; die toevoeging is niet alleen heel grappig, maar maakt wat hij beweert ook waar. Humor, kunst en religie kun je niet los van elkaar zien.”
Zie je Le petit prince ook als een religieuze tekst?
“Zeer zeker, zeer zeker. Het zijn allemaal parabeltjes en mythische verhaaltjes, en telkens zie je er weer iets anders in. De kleine prins lijkt ook wel op Jezus Christus. Ze komen allebei van buiten de aarde, gaan allebei ook weer terug – Jezus naar zijn vader, de prins naar zijn roos – en allebei leren ze iets over de zin van het leven. Ik voel me wel verwant met die kleine prins, net als iedereen. In mijn voorstelling Na de pauze, uit 2007, zeg ik: ‘Het oog ziet niet wat op het netvlies valt, het oor hoort niet wat het trommelvlies doet trillen, het ziet en hoort wat in het hart ligt.’ Toen ik later Le petit prince vertaalde, las ik daarin: ‘Alleen met het hart kun je goed zien. Het wezenlijke is voor de ogen onzichtbaar.’ Dat is hetzelfde, maar anders verwoord. En wéér net anders klinkt het in het Twents: “Bloots met et hert kö’j good kieken. Woar et um geet, könt de ogen nich zeen.’”
Herman FinkersHerman Finkers (Almelo, 1954) brak in 1985 door als cabaretier met zijn voorstelling EHBO is mijn lust en mijn leven. Ook de programma’s erna waren heel succesvol, dankzij Finkers’ gortdroge, met een vet Twents accent vertelde grappen. Er is er zelfs een opgenomen in de Dikke Van Dale: “Eén stoplicht springt op rood, een ander weer op groen, in Almelo is altijd wat te doen.” Daarnaast is Finkers liedjesschrijver, zanger, componist, vertaler, acteur en filmmaker. Hij speelde de hoofdrol in de door hemzelf geschreven film De beentjes van Sint-Hildegard (2020). |
Le petit princeLe petit prince van de Franse schrijver-piloot Antoine de Saint-Exupéry (1900-1944) verscheen in 1943, en gaat over een klein mannetje van een andere planeet dat in de Sahara is geland. Daar vertelt hij aan een gestrande piloot over zijn planeet, en over zijn ontmoetingen met bewoners van andere planeten. Na de Bijbel is Le petit prince het meest vertaalde boek ter wereld. Voor zijn Twentse vertaling zat Herman Finkers met de titel: “Die zou in het Twents letterlijk n Kleanen preens zijn, maar dat vond ik niet mooi, met die losse n aan het begin, en ook ritmisch is het niet fijn. Toen kwam ik op heanig, dat zowel ‘klein’ betekent als ‘bedaard, bedachtzaam’, wat perfect past bij de kleine prins. Zo werd het Et heanige preenske.” Et heanige preenske verscheen in 2023 bij uitgeverij Alfabet in Amsterdam. De vertaling is ook verkrijgbaar als luisterboek, ingesproken door Finkers zelf. De spelling voor het Twents, ontworpen door Finkers, is hier te vinden. |
Alsjeblieft!
Dit artikel uit het maart/aprilnummer (2024) van Onze Taal kreeg je cadeau.