Zootje is oorspronkelijk de verkleinvorm van het zelfstandig naamwoord (de) zo. Dit betekende ‘hoeveelheid eten die je tegelijk kookt’ of ‘hoeveel eten die voor één maaltijd genoeg is’. Je kon dus bijvoorbeeld spreken van een zo vis of een zo sla. Hieruit is de betekenis ‘hoeveelheid, massa’ ontstaan en vervolgens ook ‘rommel, bende’. In deze laatste betekenissen was vroeger al de verkleinvorm zootje het gebruikelijkst.

Zooitje: spreektaalvariant

Zooi is een spreektalige variant van zo. Vergelijkbaar zijn stro en strooi, en vlo en vlooi. Zooi kwam ook in gebruik in de schrijftaal, net als de verkleinvorm zooitje.

Zootje en zooitje komen al zeker sinds de negentiende eeuw naast elkaar op schrift voor. Welke vorm je gebruikt, is vooral een kwestie van smaak: sommige mensen vinden zootje mooier, anderen zooitje.

In rotzooi(tje) is zooi(tje) veel gebruikelijker dan zo(otje).

Zo en zooi: afleidingen van zieden

Zo en zootje zijn afleidingen van het werkwoord zieden. Zieden betekent eigenlijk ‘koken, in heftige beweging zijn’. Het komt nog voor in de uitdrukking zieden van woede (‘koken van woede’) en ziedend (‘woedend’).

In het gerecht met de naam waterzooi betekent zooi ‘datgene wat gekookt wordt, kooksel’. Waterzooi is een eenpansgerecht van gekookte kip of vis en groenten, die als een soort soep wordt opgediend.

Toch nog een vraag?

Onze taaladviseurs staan elke werkdag voor je klaar.

Stel hier je vraag